| 
             
            
            
             
             fteling is maar 
            een kleine kabouter, dus zijn verwoede pogingen hielpen niet zo erg. 
            De conducteur bedoelde het vast goed, maar hij was de jongste niet 
            meer en ik merkte dat ook hij moeite moest doen. De reus leek al h elemaal 
            geen zin te hebben om mee te werken, dus een leuk werk was het zeker 
            niet om hem naar buiten te krijgen. Ik moest dus veel kracht zetten 
            en al snel had ik het zweet op mijn voorhoofd staan. Na flink wat 
            wrikken kregen we hem dan toch los. Al die tijd werden de conducteur 
            en ik door veel wachtende reizigers nogal ongelovig aangekeken. Een 
            norse vader kwam met zijn twee dochtertjes voorbij en terwijl de 
            twee meisjes opgewonden begonnen te schreeuwen werd de vader boos en 
            zei hij dat ze niet naar ons mochten kijken. 
             
            Ik pakte een zakdoek en veegde mijn voorhoofd af. De andere 
            sprookjesfiguren hadden het perron inmiddels al verlaten. Ik en 
            Efteling bedankten de conducteur en liepen weg, op de voet gevolgd 
            door de Reus en nagekeken door een hele drom mensen die 
            waarschijnlijk de kabouter en de reus niet zagen. Tegenover de 
            laatste voelde ik me overigens maar klein, alhoewel ik van mezelf 
            geen kleine jongen ben. We voegden ons bij de rest en ik besloot de 
            kabouter maar eens uit te gaan horen. Voor veel mensen moet het er 
            belachelijk uitgezien hebben, zo’n man van middelbare leeftijd die 
            wat in de lucht aan het praten was, terwijl hij gespannen een 
            sigaret oprookte. Ik voelde mij op zijn zachtst gezegd dan ook 
            enigszins opgelaten. 
            ‘Wat is dit allemaal?’, vroeg ik Efteling, ‘Wie zijn dat allemaal?’. 
            Vervolgens stelde de kabouter me voor aan Repelsteeltje, Raponsje, 
            de Stiefmoeder van Sneeuwwitje, De Reus en Klein Duimpje, een 
            Chinese keizer en nog een aantal sprookjesfiguren. Lieden wie ik wel 
            ooit had gehoord, maar waarvan het altijd weer een verrassing is tot 
            de veronderstelling te komen dat ze ook echt bestaan.  
            ‘Ze kunnen wel bij jou blijven, tot het beter is, he Ton?’, vroeg de 
            kabouter me.  
            ‘Wat denk je zelf?’, vroeg ik hem. Nu is mijn huis dus redelijk 
            groot en een aantal van hen zou ik er wel in gaan krijgen, maar dit 
            waren er wel erg veel. Dat zou ongetwijfeld problemen gaan geven. 
            ‘Ik kan toch ook niet toveren?’. 
            ‘We proberen wel wat’, zei de kabouter. ‘Morgen gaan we meteen naar 
            de directie van de Efteling en dan zeggen we ze dat deze mensen er 
            allemaal bij moeten. Wat zal het gezellig worden!’ 
            Verbitterd slikte ik een keer, knikte vriendelijk, lurkte nog een 
            keer aan mijn sigaret en besloot de kabouter maar niets te zeggen 
            van onze nieuwe directeur. ‘En hoe was je van plan iedereen bij ons 
            te krijgen?’ vroeg ik de kabouter.  
            ‘Er kunnen er wel een paar in jouw auto, of niet?’, vroeg de 
            kabouter me, ‘de rest kan wel lopen’. 
             
            En zo gezegd, zo gedaan. Met Raponsje, Repelsteeltje en de 
            Stiefmoeder van Sneeuwwitje op de achterbank, de spiegel in de 
            kofferbak, de kabouter naast me in een stoel en Tafeltje-dek-je op 
            het dak gebonden gingen we naar mijn huis. Onderweg kon ik me alleen 
            maar bedenken wat ik me nu weer op mijn hals had gehaald, terwijl de 
            Stiefmoeder een lauwe discussie aan het voeren was met Raponsje over 
            de laag stof die op mijn ruiten zat en welk reinigingsmiddel ze me 
            aanraadde te gebruiken. 
             
               |