| 
                   
                   | 
               
             
             at 
            heeft dit te betekenen?’, vroeg hij, ‘Ik zit hier niet om mijn tijd 
            te verdoen, ik heb echt wel betere dingen te doen dan over kabouters 
            en meer van die onzin te praten.’  
            Het moet ook wat zijn, als je met mensen moet werken die in 
            kabouters geloven. En dat terwijl je liever je geld uitgeeft aan 
            mensen die kabouters op een slechte manier naspelen. 
             
            Ik gebaarde de 
             Directeur 
            voorzichtig met mijn hand tot stilte. Hij keek me verslagen aan en 
            ditmaal was hij het die naar achteren viel in zijn stoel. Blijkbaar 
            had hij het opgegeven. Tegen zoveel volwassen mensen die allemaal in 
            hetzelfde geloofden viel kennelijk niet te vechten.  
            Efteling schraapte nog een keer. Hij richtte zich duidelijk niet tot 
            de Directeur - die hij de rug had toegekeerd - maar tot ons. Wij 
            luisterden. 
             
            En Efteling begon. Hij vertelde van zijn vrienden, die hij gevonden 
            had in verre oorden en die hij gezworen had te helpen. Over Chinese 
            keizers en boze stiefmoeders. En het verhaal eindigde hij met een 
            episode over de hulp die ik hem gegeven had. Het kleine ventje sprak 
            grote woorden en langzaam leek de razernij die zojuist nog zo sterk 
            aanwezig was geweest in hem te vervagen en om te slaan in de 
            strijdlust die ik zo van hem gewend was. Hij wilde er echt alles aan 
            wilde doen om zijn vrienden te helpen. Hoe langer hij sprak, hoe 
            meer ik mijn collega’s instemmend zag knikken omdat ze de kabouter 
            wilden helpen. Terwijl de Directeur met twee armen over elkaar aan 
            het hoofd van de tafel probeerde te bepalen hoe dit ooit zover had 
            kunnen komen, kwamen vanuit allerlei hoeken suggesties over hoe we 
            dit het beste aan konden pakken. Iedereen was bereid om te helpen en 
            voor het eerst in dagen begon ik me weer echt goed te voelen. Een 
            aantal wilden wel wat van Eftelings nieuwe vrienden in huis nemen en 
            de Chinese keizer kon zijn tentenkamp wel op de picknickweide in het 
            park opslaan. Het is wat dat aangaat fijn dat wij zo’n ruimtelijk 
            park hebben om mee te werken. 
            Naarmate het overleg vorderde werd iedereen enthousiaster en ik zag 
            zelfs de Directeur een enkele keer lachen, alhoewel hij die glimlach 
            toen ik hem aankeek snel weer omtoverde tot zijn welbekende norse 
            blik. 
            Tegen de tijd dat er gestemd moest worden of we dit plan wilden 
            uitvoeren zaten de meesten erg ongemakkelijk in hun stoel - mijzelf 
            inbegrepen - omdat we naar onze afdeling wilden om een begin te 
            maken met het uitvoeren van het plan: de vrienden van Efteling een 
            waardig onderkomen geven in het park. Er werd gestemd en iedereen 
            was voor, op één na. De Directeur zat glazig voor zich uit te 
            kijken, nog altijd vaststellend waar hij dit aan verdiend had. Toen 
            alle stemmen verder unaniem waren zei hij niets. Hij stond op en 
            liep verslagen weg. Opgelucht haalde ik adem. Het leek erop dat 
            alles dan toch nog goed zou gaan komen. 
             
  |