Pieck en Reijnders 
											waren de grondleggers van het in 
											1952 geopende Sprookjesbos. 
											Reijnders bedacht amusante fratsen 
											en —soms geniale, soms vergezochte— 
											technieken om die te realiseren, 
											terwijl Anton Pieck, elke woensdag 
											aanwezig in het park, garant stond 
											voor de tekeningen en een 
											hoogwaardige, originele vormgeving 
											met karakter. Reijnders wist zich 
											bij zijn technische werk vaak 
											gesteund door mensen van Philips in 
											Eindhoven, en de al snel groeiende 
											technische dienst van het park — 
											onder leiding van pioniers als Henk 
											Knuivers. Voor het 
											Sprookjesbos 
											bedachten ze samen de 
											Sprekende 
											Papegaai, de 
											Rode Schoentjes, de 
											Muzikale Paddenstoelen en 
											Doornroosje (met bewegende boezem!). 
											 
											Als het meest succesvolle product 
											van het conceptuele, het technische 
											en het kunstzinnige genie van de 
											vroege Efteling, kunnen we gerust 
											naar Holle Bolle Gijs wijzen: een 
											kindvriendelijke pullenbak die 
											wereldwijd navolging zou vinden, 
											onder andere in Phantasialand, Parc 
											Astérix en zelfs in Walt Disney 
											World. Evenaren konden al deze 
											imitators de Kaatsheuvelse familie 
											Gijs echter niet. De bolle, wat 
											dommige maar tegelijk ook volkomen 
											goedaardige slokop wist een plekje 
											te veroveren in het hart van menig 
											parkbezoeker, van jong tot oud. Een 
											succes dat tot op de dag van vandaag 
											is blijven voortduren. Welhaast 
											hyponotiserend weet Holle Bolle Gijs 
											de verbaasde kleuter te dirigeren 
											tot het oprapen van elke denkbare 
											prul en prop in de omgeving, en deze 
											te werpen in de altijd opengesperde 
											mond van de slokop: duizend kubieke 
											meter rommel komt zo keurig in de 
											Efteling-containers terecht. Dank u 
											wel.
											  
											 
											In ‘Het Sprookje van de 
											Efteling’, een boekwerkje van Bob 
											Venmans uit de jaren zestig, lezen 
											we over Reijnders en Holle Bolle 
											Gijs: 
												
												 
												“En als hij [red: Reijnders]
												al een pedagoog is, die kinderen 
												door middel van een 
												papier-etende Holle Bolle Gijs 
												wil leren geen proppen in het 
												park te laten liggen, dan is het 
												toch de psycholoog Reijnders die 
												er voort zorgt dat de jeugd ook 
												inderdaad de proppen op gaat 
												rapen. Hoe? Eenvoudigweg door 
												een kabouter bij Holle Bolle 
												Gijs te zetten, die ‘papierr 
												hierr’ roept en ‘dank u wel’ als 
												de kinderen een snipper of prop 
												in de overzadigbare mond van de 
												legendarische schrok-op hebben 
												gestopt. Of het bedenken van een 
												dergelijke finishing touch 
												eenvoudig is? Ja, voor Peter 
												Reijnders wel, want nogmaals, 
												hij weet intuitief de reactie 
												van het kind te peilen, te 
												voorspellen.”  
											Al vanaf de start van de Efteling 
											als lokaal trapveldje was het 
											uiteraard nodig om afval, schillen, 
											proppen en dozen, orderlijk af te 
											voeren. Anton Pieck, perfectionist 
											als altijd, liet ook dit aspect van 
											zijn creatie niet met rust toen hij 
											in 1951 de verantwoording voor het 
											ontwerp van het Sprookjesbos op zich 
											nam. Voor boven de rieten 
											afvalmanden in het park ontwierp hij 
											een ornament in de vorm van een 
											Brabants melkmeisje (“Hebt u doos, 
											papier of krant, gooit u ze in deze 
											mand.” — sinds 2007 weer te zien in 
											de Nostalgische Speeltuin), en wat 
											later het bekende ornament van Klein 
											Duimpje in de zevenmijlslaarzen met 
											de tekst “Papier Hier”. Hoewel 
											mooi en passend in het park, werkten 
											deze afvalmanden niet perfect. Nogal 
											eens wiep ook de burger van de jaren 
											vijftig afval naast de mand, of 
											raakte deze te snel vol. Het idee 
											van een prullenmand die de kinderen 
											toesprak en vroeg om afval, was een 
											geniale inval van Reijnders. Als 
											uitvoering van dit idee ontwierpen 
											Pieck en hoofd technische dienst 
											Knuivers een hongerig wild zwijn dat 
											het papier snuivend en knorrend op 
											zou schrokken. Peter Reijnders was 
											echter bang dat het varken te veel 
											kinderen zou afschrikken, en stelde 
											daarom voor om het beest te 
											veranderen in de vrolijke dikkerd 
											“Holle Bolle Gijs”. 
											  
											 
											Door onzorgvuldige formuleringen in 
											verschillende bronnen, niet in het 
											minst ook in sleutelbronnen als Het 
											Sprookje van de Efteling en 
											Kroniek 
											van een Sprookje, is in de loop der 
											jaren de indruk ontstaan dat 
											Reijnders samen met Knuivers de 
											techniek van Gijs bedacht heeft. Dit 
											is echter niet het geval: de 
											ontwikkeling van dit vernuftige 
											geheel is volledig door Henk 
											Knuivers verricht, en ook nog eens 
											grotendeels in zijn vrije tijd. 
											Knuivers is hiermee een typisch 
											voorbeeld van de pioniers die in die 
											tijd iets opbouwden wat uiteindelijk 
											zou leiden tot het bijzondere park 
											van nu. In de schaduw van Pieck, 
											Reijnders en burgemeester Van der 
											Heijden werd door minder bekende 
											namen vaak heel belangrijk werk 
											verricht. Erkenning bleef helaas ook 
											wel eens uit: toen Knuivers, na het 
											grote succes van zijn Gijstechniek, 
											het park vroeg om een financiele 
											genoegdoening, werd hem gezegd dat 
											er nooit formeel opdracht was 
											gegeven tot de ontwikkeling van 
											Gijs. Dit voorval zorgde ervoor dat 
											de verhouding tussen Knuivers en de 
											Efteling verslechterde, met 
											uiteindelijk het ontslag van deze 
											“onofficiële vader van Gijs” tot 
											gevolg. Een onbekende, maar daarom 
											niet minder onfrisse episode in het 
											mooie verhaal van Gijs. 
											 
											Holle Bolle Gijs komt in de 
											literatuur als figuur voor het eerst 
											voor in de in 1871 door Van Vloten 
											gepubliceerde bloemlezing van 
											kindergedichtjes “Nederlandsche 
											Baker- en Kinderrijmen”. Het rijm 
											zelf is echter waarschijnlijk van 
											(veel) oudere oorsprong. De naam 
											Gijs zien we al in de 17e eeuw 
											veelvuldig in spreekwoorden en 
											zegswijzen, vaak om de dronkenschap 
											en domheid of maligheid te 
											bekritiseren. De oudste versie van 
											het Holle-Bolle-Gijsrijmpje in de 
											WWCW-bibliotheek is te vinden in het 
											in 1910 door Meulenhof, Amsterdam 
											gepubliceerde “Rijmpjes en Versjes 
											uit de Oude Doos”, een bloemlezing 
											van S. Abramsz., die ook nu, met wat 
											zoeken, nog wel te vinden is in de 
											boekhandel. De versie in deze 
											uitgave wijkt iets af van de 
											(verkorte) rijmen zoals we die 
											vinden bij 
											Geeuwende Gijs op het 
											Carrouselplein, en 
											Wagen Gijs bij 
											Langnek: 
  
											
												| 
												 Heb 
												je wel gehoord van de holle 
												bolle wagen, 
												Waar die schrokkerige Gijs op 
												zat? 
												Die kon schrokken 
												grote brokken: 
												een koe en een kalf, 
												een heel paard half, 
												een os en een stier, 
												zeven tonnen bier, 
												een schip vol rapen, 
												een kerk vol schapen — 
												en nog kon Gijs van de honger 
												niet slapen! 
												
												- bloemlezing: S. 
												Abramsz., Meulenhof Amsterdam, 
												1910  | 
											 
										 
											In de suggestie-tekst die Pieck 
											schreef voor een niet uitgevoerde 
											Holle Bolle Gijs bij het terras van 
											het Dorstige Hert, en die vrijwel 
											exact is overgenomen voor Wagen 
											Gijs, zijn het schip vol rapen en de 
											kerk vol schapen overigens 
											samengevoegd tot “een schuit vol 
											schapen”. Wellicht omdat het 
											katholieke parkbestuur zich niet 
											helemaal kon vinden in de suggestie 
											dat de “schapen in de kerk” van een 
											eetbare variant waren. 
											 
											We kunnen wel stellen dat het 
											kinderrijm tegenwoordig, na vijftig 
											jaren, in het Nederlandse taalgebied 
											zodanig in verband is gebracht met 
											de Efteling-figuur, dat het als 
											zelfstandig geheel zijn voortbestaan 
											vrijwel helemaal hieraan te danken 
											heeft. De genoemde bloemlezingen 
											zijn al lang in de obscuriteit 
											beland; de slokop in het 
											Kaatsheuvelse sprookjespark is 
											daarentegen levendiger en hongeriger 
											dan ooit. 
											
											  
											 
											 
											Op 9 september 1958 wordt de 
											allereerste test-Holle Bolle Gijs in 
											het park geplaatst. In ‘Kroniek van een 
											Sprookje’ lezen we over het 
											succes hiervan: 
											
												
												  
												“Het effect van Holle Bolle Gijs 
												is enorm, terwijl de investering 
												te verwaarlozen is. In een 
												werkbespreking wordt de 
												begroting van fl. 700,- (€ 
												318,-) voor het bouwwerk 
												goedgekeurd. ‘Het bouwen van 
												Holle Bolle Gijs kan dus in het 
												werkschema worden opgenomen. 
												Wanneer het weer meewerkt kan 
												onze metselaar: W. Lamers, 
												wanneer hij terug is, hieraan 
												direct beginnen.’”  
											 
											Zo gezegd, zo gedaan: bij de 
											start van het seizoen 1959 is de 
											eerste échte Holle Bolle Gijs, 
											compleet met het door de heer Lamers 
											gemetseld huisje, al helemaal klaar. 
											Speeltuin Gijs heeft zijn plaats 
											veroverd, om deze nooit meer af te 
											staan. Er is door het park bij 
											verschillende gelegenheden verwarring geschapen 
											rond de chronologie van de komst van Gijs, want nog in 
											2002 beweerde een krullerig 
											jubileumbord, bij Geeuwende Gijs op 
											het Carrouselplein, dat de veelvraat 
											al in 1952 in de Efteling zijn 
											intrede deed. 
											 
											Men zou verwachten dat op basis van 
											het instant-succes al snel meer 
											Gijzen het park zouden komen 
											bevolken, maar dat is niet het 
											geval. Pas bijna een decennium na de 
											eerste papiervreter krijgt het 
											horecapunt tegenover Langnek, 
											Kogeloog, zijn eigen Gijs in de vorm 
											van Wagen Gijs. Daarna gaat het 
											echter hard: binnen een paar jaar 
											duiken overal in wat we tegenwoordig 
											Marerijk noemen, Gijzen op. Wederom 
											naar een idee van Peter Reijnders 
											onstaat zo een hele familie van 
											op-een-of-andere-manier gerelateerde 
											slokops; steeds in de buurt van een 
											(nieuw) horecapunt, waar natuurlijk 
											heel wat papier te verhapstukken 
											valt. De Efteling groeit, maar 
											Reijnders’ psychologische truc rond 
											afvalinzameling blijkt feilloos. Het 
											park blijft schoon en netjes, 
											geholpen door honderden 
											kinderhandjes die Gijs maar blijven 
											voeren. Anton Pieck ontwerpt als 
											familieleden onder andere een moeder 
											met twee schreiende zuigelingen, een 
											in gala-uniform gestoken boekanier, 
											een ietwat lugubere overleden opa, 
											een matroos en een aandoenlijke baby. Vanaf 
											begin jaren tachtig neemt Ton van de Ven 
											het Gijzen-ontwerppotlood over van Anton 
											Pieck, en daarmee weten de Gijzen 
											hun verzorgingsgebied nog verder te 
											vergroten. Van de Ven ontwerpt voor 
											twee van zijn vier grote attracties 
											in het huidige Anderrijk een vaak 
											perfect bij de omgeving passende 
											Gijs, waarmee in de jaren tachtig 
											de excentrieke Inca 
											Gijs en Tiroler Gijs zich bij de 
											oorspronkelijke familieleden van 
											Pieck voegen. 
											
											  
											
                                              Wanneer in de eenentwintigste 
											eeuw ook het Reizenrijk een Holle 
											Bolle Gijs-variant krijgt (Nijltje 
											in ’t Teiltje, ook wel Hippo Gijs), 
											tekent hiervoor Pardoes-ontwerper 
											Henny Knoet. Mede geholpen door wat 
											verplaatsingen in het verleden 
											houden de door de verschillende 
											ontwerpers bedachtte Gijzen zich 
												behoorlijk aan de rijkgrenzen: Marerijk 
											is grotendeels voor Pieck (alleen de 
												veel recentere Station Gijs is 
												in dit rijk een creatie van Ton), de Anderrijk-Gijzen 
											zijn, op Matroos Gijs na, van Van de 
												Ven, en het Reizenrijk dus voor 
												Knoet. 
											Het Ruigrijk is altijd Gijsloos 
											gebleven, terwijl met name de 
											nautische omgeving van de Halve Maen 
											een ideale locatie voor een ontwerp 
											van Ton van de Ven geweest moet 
											zijn. Misschien is het belangrijkste 
											publiek van dit parkdeel gewoon wat 
											minder naar de smaak van de familie 
											veelvraat.  
											 
											Tussen de namen van hen die de 
											stemmen van de verschillende Holle 
											Bolle Gijzen en bijfiguren als 
											kabouters inspraken, komen we zowat 
											alle grote namen uit de 
											Efteling-geschiedenis tegen. Theo 
											Hochwald, Peter Reijnders, (A)lex 
											Lemmens, Henk Smulders, Henny Knoet 
											en Ton van de Ven zelf smeekten, 
											smakten, spraken en snurkten samen 
											een reeks van overbekende 
											geluidssporen in. 
											 
											 Er 
											zijn overigens niet alleen Holle 
											Bolle Gijzen bijgekomen sinds 
											Reijnders, Knuivers en Pieck het 
											concept bedachten. Veel Gijzen 
											ondergingen ook de nodige 
											veranderingen. Sommige leden van de 
											familie ondergingen een complete 
											metamorfose, kregen een andere 
											locatie of werden van papierslikker 
											tot fonteindecoratie. De oude 
											techniek van Knuivers en Reijnders 
											werd aangepast aan de moderne tijd, 
											net als de capaciteit van hun 
											opslagcontainers. Juist door dit 
											soort aanpassingen doet het 
											oerconcept tot op de dag van vandaag 
											naar volle tevredenheid dienst. In 
											2002 werd Holle Bolle Gijs terecht 
											geëerd met een door TPG-post 
											uitgegeven 
											Efteling-jubileumpostzegel.
  |