Kapitein Dubbelhoofd en het mysterieuze eiland

 
 
 


Kapitein Dubbelhoofd
en het
mysterieuze eiland

(Dubbelhoofd 2)


Pagina
6 van 11

ga direct naar:

1   2   3   4

5   6   7   8

9   10   11

 


(c) Het WWCW 2002

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

Terwijl de wind het schip steeds sneller vooruit blies zag de bemanning van ‘De Halve Maen’ onder zich een grote rij rotsen. De hoge golven sloegen er wild tegenaan sloegen. De rotsenrij strekte zich helemaal uit tot aan de horizon.
‘Bij Poseidon, die rotsen omringen het eiland helemaal’, zei Rolander van ’t Zijl.
Aan de andere kant van de klippen zag de zee er wat minder wild uit. Ook daar sloegen de golven tegen de rotsen aan, maar het water was er wel wat rustiger. De zee zag er hier grijs en vertroebeld uit. Er waren draaikolken en er lag veel schuim op het water.
‘Hier is niet uit weg te komen’, zei Kenny Noeth, ‘Geen enkel schip kan Efènwée bereiken’.
‘Wij wel, hoop ik’, zei Gustav Lof.

De Halve Maen’ vloog zo een tijdje boven het water. Zo af en toe sputterde er een hitteblazer wat tegen, maar een schop van Mex maakte dan veel goed. En ineens in de verte, een groot eiland. Midden in de woeste zee lag daar wat Efènwée moest zijn. Het eiland was stukken groter dan Gustav Lof zich had voorgesteld. Een immense en hoge berg met sneeuw op de top stak ver boven alles uit. Rond die berg lag een grote krans van begroeiing met groene, gele en rode tinten. Toen ze dichterbij kwamen zag Gustav Lof in die krans een groot woud, dorre hoogvlaktes, ja, alle ecosystemen leken te zijn vertegenwoordigd op het eiland.
‘Fan-tás-tisch™’, riep hij.
‘Schitterend’, riep Mex Mellens.

Toen ze dichterbij het eiland kwamen zagen de bemanningsleden een groot koraalrif onder zich. Er zwommen grote schildpadden in en kleine zeepaardjes.
‘Ojeetje, kijk daar, een haai!’, riep Ton Panieck geschrokken.
Het water was hier een stuk rustiger dan een eind terug en het was felblauw. En toen ging het mis. Enkele momenten voor de landing bleek het transportsysteem van ‘De Halve Maen’ niet meer goed te werken. Eerst begon een hitteblazer te sputteren, toen twee en ineens begonnen ze allemaal te sputteren.
‘Wat is er aan de hand Mex?’, vroeg Gustav Lof.
‘Ik weet het niet kapitein Dubbel… Lof’, zei Mex Mellens. Hij sloeg een keer tegen een van de hitteblazers. ‘Ik denk een probleempje met de toevoer.’
‘Nou, maak het dan alsjeblieft snel!’, zei Gustav Lof, ‘We zitten hier boven een fantastisch mooi koraalrif en het zou toch verschrikkelijk zijn voor die arme diertjes als we daar bovenop moesten landen?’.
‘Ik doe mijn best, kapitein Lof’, zei Mex.
 

VOC-schip "De Amsterdam" -|- Foto: Friso Geerlings (c) Het WWCW 2002

Mex verdween in het ruim. Terwijl de laatste hitteblazer het begaf constateerde Gustav Lof dat het schip steeds sneller aan het dalen was.
‘Mex, schiet je alsjeblieft op?’, riep de kapitein wanhopig.
Het schip hing nu nog maar enkele meters boven het water.
Mex Mellens kwam weer naar boven gerend. Hij zag er verdrietig uit.
‘Ik had problemen verwacht bij het transportsysteem, met de afdrijfrotors, met het blussen, met de ontbrandingsprocedures. Ik had problemen verwacht met het draaien van de blazertjes, met een aantal dingen, maar niet met het wezenlijke, het hart van het blazertje, namelijk de verwarmer zelf met zijn hitteverwekkende componenten, dat had ik niet verwacht. En helaas… het is de tweede keer, maar wij hebben een probleem daarmee en dat stemt mij met enige droefenis.’
‘Kan je er dan niets aan doen?’, vroeg Gustav Lof.
‘Op dit moment niet meer, kapitein Lof, we moeten landen’, zei Mex, ‘We hebben geen keus’.
‘Hoe hoog zitten we?’, vroeg Gustav Lof.
‘We zitten nu nog maar een meter of twee van het wateroppervlak’, riep Matroos Gijs.
‘Ojeetje’, riep Ton Panieck.
‘Ben eens stil Ton, je maakt mij alleen maar nerveuzer’, zei Gustav Lof, nu helemaal wanhopig, ‘Het komt allemaal wel goed.’ Terwijl hij dat zei voelden ze dat het schip het water raakte. Direct daarna was er een luide ‘KRAK’. ‘De Halve Maen’ was op het koraalrif geland.
‘Hopelijk wordt het koraal niet al te erg beschadigd’, zei Gustav Lof, ‘Wat erg voor die arme diertjes’.
‘De Halve Maen’ vaarde nu onder luid gekraak in de richting van Efènwée.

VOC-schip "De Amsterdam" -|- Foto: Friso Geerlings (c) Het WWCW 2002

‘Strijk de zeilen!’, riep Rolander van ’t Zijl. Na even gevaren te hebben voelden ze dat ze los begonnen te komen van het koraal.
Voor hen lag nu Efènwée. Op een zonovergoten strand in een schitterende baai zag de bemanning van ‘De Halve Maen’ de inboorlingen al staan. Hun gezichten waren beschilderd met een mozaïek dat bestond uit verschillende kleuren; lichtblauw, donkerblauw, mintgroen, lichtpaars, lichtgeel en roze. Ze zwaaiden opgetogen naar het schip.
Toen ze Efènwée dicht genoeg genaderd waren werd het anker in het water gegooid en werden de sloepen te water gelaten. Gustav Lof ging net in zijn sloep wilde gaan zitten toen Mex naar hem toe kwam.
‘Ik ga niet mee, kapitein Lof’, zei hij.
‘Maar Mex, dit is de kans om er even uit te zijn. Je kan even weg van het schip, het is een prachtig eiland, je zult je er vast helemaal thuis voelen.
‘Technische invullingen, daar voel ik mij bij thuis’, zei Mex Mellens. ‘Als ik hier blijf kan ik werken aan de hitteblazers en het systeem weer draaiend krijgen. We zullen hier toch weer weg moeten komen’.
‘Wat jij wil, maar weet wel dat je waarschijnlijk veel leuks gaat missen’, zei Gustav Lof.
‘Ik blijf toch echt liever hier, kapitein’, zei Mex.

Mex was de enige die aan boord bleef. De rest van de bemanning begon te roeien naar het eiland. Naarmate het strand dichterbij kwam viel het Gustav Lof op dat het van dichtbij allemaal nog mooier was dan het van veraf had geleken. Er groeiden gigantische bomen op het eiland en in de verte zag de kapitein Oeran Oetangs lustig in die bomen heen en weer zwaaien. Op het strand had zich inmiddels een flinke groep inboorlingen verzameld. Al hun gezichten waren beschilderd met eenzelfde mozaïek in de lichte tinten. Dit was waarschijnlijk een stam, redeneerde Gustav Lof. Hopelijk waren ze niet kwaadaardig.
De sloepen werden aangemeerd en de opvarenden van ‘De Halve Maen’ zetten voet aan wal. Een van de eilandbewoners, een man die een grote, volwassen Oeran Oetang droeg, kwam naar voren lopen.
‘Welkom, vreemdelingen, ik ben Heer Peters en wij zijn de Regnars’, zei de man, ‘U bent hier voor kapitein Dubbelhoofd?’.
‘Euh… ja, hoe weet u dat?’, vroeg hij. Het viel Gustav Lof nu ook op dat er geen vrouwen op het strand waren.
‘Dat is voor later. Kom, laat ons eerst wat gaan drinken. U zult wel dorst hebben van de lange reis’, zei Heer Peters.
‘En honger’, voegde Matroos Gijs daar aan toe.

Naar de vorige pagina   Naar de volgende pagina

 
 

Tekst: Jorn van de Wetering