Attracties - Fata Morgana, de Verboden Stad, zet haar poorten wijd open!

 
 
Naar pagina 1 Naar pagina 2 Naar pagina 3 Naar pagina 4 Naar pagina 5 Naar pagina 6 Naar pagina 7
           
             

In juni 1986 vindt de officiële opening van de Verboden Stad plaats. De Efteling heeft hiervoor de politicus Joseph Luns, oud-minister van Buitenlandse Zaken en oud-secretaris-generaal van de NAVO, uitgenodigd. Luns bezocht pas in 1979, toen nog in zijn rol van secretaris-generaal van de NAVO, voor het eerst het park. “Ik wist niet eens dat het bestond”, zegt hij verbaasd tijdens een wandeling langs Holle Bolle Gijs, de Draak en alle andere attracties. Luns heeft echter direct waardering voor het park. “Het is een bijzonder aardig pretpark. Veel fraaier en interessanter dan Disneyland in Amerika. Daar ben ik ook geweest. Maar dat is erg commercieel en lang niet zo artistiek verantwoord als de Efteling”, aldus Luns.

Oud NAVO-topman Joseph LunsAlle mannelijke bezoekers van het openingsfeest krijgen een fez, alle vrouwen een sluier. Ruud de Clerq houdt als kersverse algemeen directeur natuurlijk een speech, maar hierbij speelt één van De Clerqs slechte eigenschappen nogal op: zijn extreem langdradige speeches. Hoewel zowel Marc Taminiau als Cees Kikstra De Clerq van te voren op het hart hebben gedrukt het vooral kort te houden, duurt zijn praat(je) maar voort en voort. Na twintig minuten gaat Anton Pieck –uiteraard ook aanwezig- maar op de rand van de draaischijf zitten en na vijfentwintig minuten begint Luns — gehuld in een tovenaarsmantel — verveeld te ijsberen. Nog eens twintig minuten en een vloedgolf aan woorden van De Clerq later, dreigt Luns op te stappen omdat hij het niet langer verdragen kan. Gelukkig breekt juist dan het moment aan voor zijn officiële openingshandeling, die Luns, geïrriteerd of niet, met elan verricht. Een grappig bedoelde opmerking van de nogal spraakzame en puntige Luns schiet sommigen (misschien toch al licht ontvlambaar door de eindeloze toespraak die vooraf ging) in het verkeerde keelgat. Luns meent dat de Iraans geestelijk leider, Ayatholla Khomeiny, afwezig is bij de opening van de Arabische stad, omdat deze het te druk heeft met het tekenen van doodsvonnissen. Tsja...

In ‘Op weg naar Ooit’, het boek van oud-exploitatiedirecteur Marc Taminiau, lezen we over deze opening:
 

Marc Taminiau

Na de officiële ceremonie, met de ondergaande zon vol boven Fata Morgana, mooier kon het niet, verzekerde een nog steeds verbolgen Luns ons dat hij echt opgestapt was als het nog langer had geduurd. ‘Dit maak je zelfs in de NATO niet mee’, zei hij stuurs.

De hoofdtekst gaat verder op pagina vijf...
 

Plein en bazaar in 1986 -|- Foto: EAH © het WWCW 2004

o In 1986 is de Bazaar nog slechts een baliewinkeltje; het plein is bestraat met kleine witte keitjes.

Deviderornament -|- Design: Bram Elstak © het WWCW 2004
 

  Vertelden wij van het WWCW je al…  

...dat de Troonzaal vol ligt met Efteling-dukaten uit de jaren tachtig? De Efteling heeft waarschijnlijk gewoon alle overgebleven dukaten van die jaren opgespaard en in de troonzaal gegooid.
   
 

Pieck en Arabië

Ton van de Ven vertelde uw trouwe WWCW-coördinator begin april 2004:

Ton van de Ven

Anton Piecks schetsen uit de 1001-nacht hebben weliswaar een prikkel veroorzaakt bij het ontwerpen, maar zijn niet gebruikt.
En:
Piecks weergave van de 1001-nacht is daar
(Redactie WWCW: een vrije interpretatie van Arabische vormgeving) tevens een voorbeeld van, het is duidelijk een ándere wereld dan de wereld die terug te vinden is in zijn Marokkaanse reisschetsen, waar de werkelijkheid verbeeld wordt.

Hoewel Ton bij het immense ontwerpproces voor Fata Morgana dus geen rechtstreeks gebruik heeft gemaakt van het werk van zijn illustere voorganger, is het toch interessant om het Arabische werk van Pieck hier even onder de loep te nemen; niet voor niets was het ‘Project 1001-nacht’ al jarenlang aanwezig in het achterhoofd van zowel het stichtingsbestuur, de technische dienst als de ontwerper. Anton Pieck - Scan uit: Kroniek van een Sprookje -|- Scan: Friso Geerlings © het WWCW 2004De ‘prikkel’, die Ton hierboven noemt is immers gebaseerd op een zeer sterke vertegenwoordiging van de Arabische wereld, zowel in realistische- als meer sprookjesachtige zin, in het werk van Anton Pieck.

Het ‘Arabische’ werk van Pieck is, zoals Ton van de Ven al aangaf, te verdelen in twee belangrijke hoofdgroepen. Het merendeel van zijn ‘realistische werk’ kwam tot stand in 1937 tijdens en direct na Piecks Marokkaanse reis. Het meer ‘magische werk’ creëerde de illustrator vanaf 1943 toen hij de opdracht had gekregen tot het illustreren van de ‘Sprookjes van 1001-nacht’. Deze illustratieopdracht was enorm. De uitgave (van uitgeverij Parnassus) van de Sprookjes van 1001-nacht omvat een tiental dikke banden vol met houtsnedes, aquarellen en conteés van Pieck.

Anton Pieck maakte in 1937 een zesweekse reis door Marokko. Het land maakte een onuitwisbare indruk op de dan tweeënveertig jarige Pieck. Net als thuis werkte Pieck in de bijna over-inspirerende omgeving de hele dag; overal waren wel de door Pieck zo geliefde kleine, duistere poortjes, brokkelige muurtjes, fraaie stalletjes en door het leven getekende mensen te zien. Pieck maakte, met niet veel meer dan wat krijt, een stuk karton en een vel papier, ongeveer vijfenzeventig illustraties ter plaatse. Hij bezocht — net als Ton van de Ven zou doen tijdens het ontwerp van Fata Morgana — Marrakech, maar hield het daar niet bij. Fès, Mèknes, Tanger: allen werden ze door Pieck bezocht en werden de meest pittoreske hoekjes en kenmerkende doorkijkjes aan het papier toevertrouwd.

Een straatje in Marrakech -|- Prent: Anton PieckNiet zelden probeerde Pieck temidden van het straatrumoer ook personen te tekenen. In lijn met de Islamitische gedachte dat het aan Allah is voorbehouden om levende wezens te scheppen probeerde echter menigeen aan deze portretteerdrift van Pieck te ontkomen: sommigen wendden hun hoofd af, anderen sloten ramen en deuren. De enige die — onbewust — zonder problemen poseerden waren de blinde bedelaars die overigens ruim voldoende voorhanden waren. Wellicht dat we in de dichtslaande deuren en raamluiken in de eerste bevolkte sectie van Fata Morgana een subtiele hommage aan het werk van Anton Pieck kunnen zien? En wellicht is het ook daarom dat de eerste ‘gewone’ bewoners van de Verboden Stad die we tegenkomen (blinde?) bedelaars zijn?

Tijdens zijn reis sloeg Pieck de ter plaatse gebruikelijke siësta over om zijn zelfaangenomen ontembare werkdrift te bevredigen. Zelfs na zijn thuiskomst werkte Pieck een aantal van de meest indrukwekkende ‘beelden’ die hij opgedaan had nog uit in een tiental olieverfschilderijen.

De tijdens zijn Marokkaanse reis opgedane indrukken hielpen Pieck enorm bij zijn reuze-illustratieklus voor de Sprookjes van 1001-nacht. Hoewel de sprookjesbundel vertelling na vertelling nieuwe magische elementen presenteert zoals mytische reuzenvogels, geesten uit flessen, vliegende tapijten en mensachtige bewoners onder de zeespiegel, is de sfeer van de tekeningen juist gebaseerd op een stukje achterliggend realisme. De door Pieck zo zorgvuldig in beeld gebrachte en typische ‘sprookjesfiguren’ bewegen zich tegen een decor dat uit het leven gegrepen is, maar hen past als een maatpak.
 
Klik voor een vergroting Klik voor een vergroting Klik voor een vergroting Klik voor een vergroting
  o Twee illustraties van Piecks Marokkaanse reis (links) en twee illustraties uit 'De Sprookjes van 1001-nacht' (rechts)
     (klik voor de vergrotingen)

De stalletjes en gevels die Pieck tekende tijdens zijn Marokkaanse reis kon hij bijna letterlijk overnemen voor de illustratie-opdracht. Juist de genoemde plaatsing van het mytische in een kader van realisme gebaseerd op persoonlijke indrukken, is wat het werk van Pieck voor 1001-nacht zo bijzonder én populair maakt. En wat in zekere zin dus de prikkel vormt die Ton van de Ven wist te raken. Pieck schiep een werkelijk ándere wereld met componenten uit een bestaande. Hij ging hiermee de door Ton in Fata Morgana zo perfect toegepaste werkwijze voor, maar dan in het platte vlak van tekeningen op papier. Ook Ton plaatst zijn figuren in omgevingen die op zich bezien realistisch lijken te zijn. Het is de combinatie van het bekende en clichématige aan de ene kant met het bevreemdende en sprookjesachtige aan de andere kant dat voldoende houvast geeft aan de toeschouwer om stappen buiten de gangbare wereld van de realiteit te kunnen accepteren.

Overigens is de ‘Fata-Morganasprookjeswereld’ van Ton van de Ven er één die qua ‘magisch gehalte’ eerder een tussenvorm is van de Marokkaanse-reisschetsen en het werk voor 1001-nacht van Pieck, dan een wereld die nog meer de extremen van sprookjesdichtheid opzoekt. Relatief weinig ‘magische elementen’ maken deel uit van Fata Morgana: een reus, een vliegend tapijt, wat vreemd borrelende flessen en een verdwijnende tovenaar, dat is het wel qua magie in de Verboden Stad. De scènes leunen dan ook zeker niet op hun sprookjesinhoud. Veel meer scheppen ze een sfeerdecor waarbij de bezoeker zélf het sprookje maakt.
 

Fruistalletje in Marrakech, Marokko -|- Prent: Anton Pieck

 o Fruitverkopers, gestucte muren, openstaande poorten... Pieck in Marrakech (Marokko) ten voete uit.

Deviderornament -|- Design: Bram Elstak © het WWCW 2004
 

  Vertelden wij van het WWCW je al… …dat Ton van de Ven niet alle secties van Fata Morgana ontwierp? Het ‘martelgedeelte’, aan de linkerkant van de vaargeul is namelijk een ontwerp van de geestelijk vader van Pardoes: Henny Knoet. Verrassend, niet? Lees er onder ‘Sprookjeslobby’s, Ali Baba en Henny Knoet’, elders in deze rubriek, meer over!
   
 

 
Alf Lanla wa Lanla - Duizend nachten en een nacht

Tijdens de bloeiperiode van de Arabische geschiedenis vindt vrijwel op hetzelfde moment de bloeiperiode van de klassieke Arabische literatuur plaats. Daarin vinden we de vroegste geschiedenis van de Arabieren terug: de bedoeïenen in de woestijn vóór het begin van de prediking van Mohammed, de beginnende Arabisch-Islamitische natie in Damascus, de bloei van de hoofse cultuur in Bagdad en de verschillende centra waar de Arabische cultuur haar hoogtepunten beleefde: Caïro, Aleppo, Tunis en Andalusië. De gehele denk- en gevoelswereld van Arabische dichters, die in stamverband moesten zien te overleven in de barre woestijn, wordt weerspiegeld door de oudste Arabische gedichten uit de 6de en 7de eeuw na Christus. Zij vormen dan ook de enige authentieke bron van kennis van de Arabische samenleving van die tijd. Hun rijkdom aan woorden en uitdrukkingen staat in schril contrast met de dorheid van dit gebied.
 

De Efriet Dahnasj. -|- Prent: Anton Pieck uit 'Sprookjes van 1001-nacht' - Scan: Jos Visser

Het schip waarop Al Rasjied en Dzjiafar zich verborgen hielden. -|- Prent: Anton Pieck uit 'Sprookjes van 1001-nacht' - Scan: Jos Visser

De karavaan van Anis -|- Prent: Anton Pieck uit 'Sprookjes van 1001-nacht' - Scan: Jos Visser

 o De Efriet Dahnasj.  o Het schip waarop Al Rasjied en Dzjiafar zich verborgen hielden.  o De karavaan van Anis.

Verschillende soorten poëzie die zo typerend zijn voor een hofcultuur — zoals daar zijn liefdes- en wijnpoëzie, beschrijvingen van tuinen en van jachtpartijen en allerlei vormen van gelegenheidspoëzie, vooral populair in de omgeving van de kalief — ontwikkelden zich na het begin van Islam en de eerste Arabische veroveringen. Vanaf de 11de en de 12de eeuw vormen individuele moed, uithoudingsvermogen en loyaliteit opnieuw het kenmerkende thema in de Arabische poëzie, zij het enigszins als anachronisme. De Arabische poëzie gaat eigen wegen leiden in Andalusië, dat tot ver in de 15de eeuw diepgaand Arabisch beïnvloed wordt. Er wordt veelvuldig geëxperimenteerd met vorm; met name het strofische gedicht met refrein is er populair.

In het westen kennen we de Arabische literatuur eigenlijk alleen van de Sprookjes van 1001-Nacht. Die zijn al eeuwen bekend en worden zelfs nu nog beschouwd als een hoogtepunt uit de Arabische literatuur, hoewel er ook Egyptische, Perzische en Griekse verhalen in te vinden zijn. Die collectie verhalen is niet in een dag geschreven, maar is gedurende een aantal eeuwen gegroeid; de eerste verhalen stammen al uit de negende eeuw en de collectie groeide door totdat het geheel in de vijftiende eeuw in het Arabisch op papier werd gezet. In de Arabische opvattingen over literatuur werd en wordt echter veel lager gedacht over proza dan over poëzie. Dat vindt zijn oorsprong in het feit dat de grote prozawerken uit de Arabische geschiedenis een eigenlijk niet uit Arabië komen. De meeste verhalen van 1001-Nacht zijn namelijk komen overwaaien uit Perzië en India — de eerste identificeerbare geschreven versie van de Nachten is naar alle waarschijnlijkheid een boek met Perzische verhalen genaamd Hazar Afsanah (Duizend Legenden), vertaald naar het Arabisch omstreeks 850 n.C. Het is echter wel zo dat Arabieren die verhalen hebben uitgebreid met hun eigen volksverhalen en daarmee het voortbestaan ervan hebben gegarandeerd. Zij hebben het geheel als erfgoed aan de westerse wereld nagelaten.
 

Eén van de zwarte slangen bij het nest van Rokh -|- Prent: Anton Pieck uit 'Sprookjes van 1001-nacht' - Scan: Jos Visser

o Eén van de zwarte slangen bij het nest van Rokh.

In 956 n.C. treffen we voor het eerst een referentie aan die meer lijkt op de huidige titel van de bundel — Alf Layla (Duizend Nachten) — in een werk van de Arabische schrijver Al-Mas’oodi. Dit originele boek is verloren gegaan, en er is nog steeds geen zekerheid over de precieze oorsprong van de individuele verhalen die deel uitmaken van de Nachten. Wel is de raamvertelling van Shahrazad en de Sultan Shahriyar grotendeels onveranderd gebleven en er wordt gedacht dat dit verhaal zijn oorsprong vindt in India. (De namen van karakters uit 1001-Nacht kunnen op meerde manieren worden gespeld, maar wees gerust, Shahrazad en de bij ons legendarische naam Scheherazade slaan op één en dezelfde persoon.)

De verhalen van 1001-Nacht vonden hun weg naar het westen in het begin van de achttiende eeuw, toen het boekwerk in 1704 naar het Frans werd vertaald (Les Mille et Une Nuits) door Antoine Galland. Hij baseerde zijn werk op een Syrisch manuscript uit de 14de eeuw. In de negentiende eeuw werd het tweemaal naar het Engels vertaald: Arabian Nights door Edward William Lane, en The Thousand Nights and a Night door Sir Richard Francis Burton. Van die twee is Arabian Nights verreweg het bekendst geworden, maar de versie van Burton is toch het meest opmerkelijk. In veel stoffige bibliotheken is zijn werk niet in de gebruikelijke schappen te vinden, maar moet het van een aparte afdeling worden gehaald. Niet zonder reden: deze auteur schiep een groot genoegen in de niet-politiek-correcte delen en het overdrijven daarvan (iets dat in zijn tijd overigens vrij normaal werd gevonden). Er kan echter ook positief over zijn Thousand Nights and a Night worden gedacht: deze tekst staat bol van zijn unieke taalgebruik en de archaïsche kwaliteit van de vocabulaire, een vocabulaire die nooit echt bestaan heeft in het Engels van welke periode dan ook.
 

Badreddin -|- Prent: Anton Pieck uit 'Sprookjes van 1001-nacht' - Scan: Jos Visser

o Badreddin

Na hun eerste introductie in het Westen won de verhalenbundel spoedig aan populariteit. Tot op de dag van vandaag worden verschillende producties gewijd aan de Arabische Nachten; van boeken, muziek en film tot computerspellen, je kunt het zo gek niet bedenken of er is een uitgave die zijn wortels vindt in 1001-Nacht. Verschillende heruitgaven en variaties op de verhalenbundel deden de ronde, evenals verhalen die er door waren geïnspireerd. Op het gebied van de muziek vinden we Mozarts opera “Die Zauberflöte” (1791), indirect geïnspireerd door Duitse op 1001-Nacht gebaseerde sprookjes getiteld Dzjinnistan. We gaan er vanuit dat die titel voor de waerde Efteling-liefhebber geen verklaring behoeft. Verder treffen we ook een alleraardigst operaatje van Boldieu (daar is-ie weer) genaamd “De Kalief van Bagdad”, uit 1800. Ook Johann Strauss (de tweede, ja) sloeg munt uit onze Nachten door zijn eerste opera op Indigo en de Veertig Rovers (1871) te bouwen. Op televisie en in de bioscoop komen al sinds 1924 verfilmingen van al dan niet letterlijke verhalen uit 1001-Nacht. Natuurlijk kent iedere twintiger vast nog wel de oude tekenfilmserie van Sinbad de Zeeman, die in de jaren ’80 werd uitgezonden. Uiteraard maakte ook onze grote concurrent Disney de verhalen wederom populair met de productie van de animatie “Aladdin” uit 1992, dat zelfs nog werd aangevuld met twee vervolgen. De meest recente toevoeging aan dit vermakende geheel is de Dreamworks-productie “Sinbad: Legend of the Seven Seas”, die vorig jaar in première ging. Tenslotte dan nog de wereld van het gamen, alwaar wij uiteraard de heilige klassieker Prince of Persia aantreffen, een subliem spel dat sinds de eerste uitgave in 1989 met twee vervolgen is geëerd en waarvan reeds drie miljoen exemplaren waren verkocht in 2001. De directe inspiratiebron voor dat spel lijkt de filmreeks Thief of Bagdad te zijn geweest. Zo zie je maar weer, men blijft van elkaar jatten in deze wereld. Beter goed gejat..., natuurlijk.
 
Een vlucht reusachtige vogels van de Wak-wak eilanden -|- Prent: Anton Pieck uit 'Sprookjes van 1001-nacht' - Scan: Jos Visser Een plant waarvan de wijsgeer Offân het sap verzamelde -|- Prent: Anton Pieck uit 'Sprookjes van 1001-nacht' - Scan: Jos Visser Het paleis onder water -|- Prent: Anton Pieck uit 'Sprookjes van 1001-nacht' - Scan: Jos Visser
 o Een vlucht reusachtige vogels van de Wak-wak eilanden. o Een plant waarvan de wijsgeer Offân het sap verzamelde o Het paleis onder water.

Een aspect van de Verhalen van 1001-Nacht dat ze zo uniek maakt in de wereld van de Arabische literatuur is het feit dat de laagste klassen van de samenleving er zo’n prominente rol in innemen: van eerlijke harde werkers tot dieven, oplichters en ander gespuis. Praktisch alle overige Arabische literatuur betreft de pochende en ruim in het geld zittende Arabische medemens. Maar er zit ook een religieuze kant aan de Nachten. Belangrijk daarbij is wel op te merken dat de Nachten van zichzelf niet inherent religieus zijn, maar slechts wereldlijke verhalen die te maken hebben met alledaagse dromen van liefde en nachtmerries van terror en magie in een maatschappij met een staatsreligie. De vroomheid van de moslims verplicht hen de Profeet te zegenen elke keer wanneer zijn naam wordt genoemd, de lezer van de Koran is verplicht deze zonder handschoenen aan te pakken, etc — en deze hele cultuur wordt omarmd door de schrijvers van deze verhalen en hun karakters. Dat gezegd hebbende is het wel zo dat het oogpunt van de Islam op de Arabische Nachten niet bepaald positief is. Er zouden teveel stereotypen en ideeën inzitten over Arabië als een land met een grote hoeveelheid aan magische mensen en dzjinns en dat Westerse mensen geloven dat dit echt voorstelt hoe Arabië eruit ziet. Iets dat wellicht in het Victoriaanse tijdperk van toepassing was, maar tegenwoordig natuurlijk absurd is; immers, mensen die intelligent genoeg zijn om de 1001-Nacht te lezen zullen niet zo snel meer in de stereotype beelden trappen — net zo goed als dat een Arabier die Arthurische Legenden leest niet meer zo snel zal denken dat er echt een Merlijn leeft op dat eiland.

De Arabische autoriteiten koesteren echter nog steeds een grote haat jegens de Verhalen van 1001-Nacht. Toen de verhalen voor het eerst op schrift werden gesteld bevond de Islam zich op het hoogtepunt van zijn macht, maar tegenwoordig is het tegenovergestelde waar. De Islam ziet dit als een straf van Allah voor het niet kunnen naleven van hun toewijding aan hem, en dus bijt men zich daar nu vast in de wortels van hun religie. Dit betekent wel dat er geen ruimte meer is voor de losbandigheid die voorkomt in de Nachten. Daarnaast is het ook zo dat 1001-Nacht een beetje het eigendom is geworden van het Westen, en aldaar als klassieker wordt betiteld — nog een reden voor de Islam om hun literaire erfgoed de rug toe te keren. Ondanks dit alles is het wel zo dat de referenties naar de Islam in deze verhalen de pure religieuze toewijding van de karakters en auteurs reflecteren, en de lezer vaak aansporen zich te verdiepen in deze geloofsovertuiging en cultuur. Omdat de verhalen zo wereldlijk zijn achtten de schrijvers het nodig hun geweten te zuiveren door in elk verhaal te apotheotiseren met een toewijding aan Allah, “de Barmhartige, de Genadige”. Iets dergelijks staat bekend onder de naam Bismillah.

Sjeikh Hassan Abdallah in het gevang -|- Prent: Anton Pieck uit 'Sprookjes van 1001-nacht' - Scan: Jos VisserWie heden ten dage nog iets van de streken uit 1001-Nacht wil zien, kan het beste naar Caïro gaan. Overige locaties als Bagdad en Basra zijn reeds veelvuldig met de grond gelijk gemaakt sinds de eerste verhalen op schrijft werden gesteld — eerst door de Mongolen, en later door andere mongolen van het Noord-Amerikaanse continent; slechts de ruïne van de originele poort van Bagdad, Bab al-Westrani, is overgebleven naar het schijnt. Ook Samarquand, een stad in het huidige centraal Uzbekistan, is vernietigd, en wel door niemand minder dan Genghis Khan. Marco Polo bezocht de stad tegen het einde van de dertiende eeuw, en deed verslag: “Samarcan is een nobele stad, gevuld met prachtige tuinen en omringd door vlaktes waarin al het fruit dat een mens kan wensen wordt geproduceerd. De bewoners, gedeeltelijk Christenen en gedeeltelijk Mohamedanen, zijn onderdanen van een neef van de Grote Khan, met wie hij echter niet vriendelijk omgaat, maar juist regelmatig oorlog voert.” Caïro daarentegen is nooit beschadigd; het Mongoolse rijk stortte in voordat Egypte werd bereikt. Caïro komt niet zo vaak voor in de Nachten als andere reeds genoemde steden, maar bijvoorbeeld wel in Het Verhaal van Nur al-Din Ali en Zijn Zoon uit Het Verhaal van de Drie Appels. Ook Damascus, hoofdstad van Syrië, is nog te bezoeken (en veilig, ondanks de nabijheid van Irak), en tevens een prachtige historische, onaangetaste stad. Damascus was eens het thuis van de Ommayyad-dynastie, en komt bijvoorbeeld voor in het verhaal “De Koperen Stad”.

Waar komt die titel nu eigenlijk vandaan? Welke duizend-en-één-nachten zijn dat dan in ’s hemelsnaam? We hebben in dit artikel reeds een hoop aspecten van de verhalen behandeld, maar nog weinig van de inhoud. Welnu; de 1001-nachten komen voort uit de reeds genoemde raamvertelling, die gaat over het lot van Koning Shahriyar en diens broer Koning Shahzaman, Shahriyars vizier, en de twee dochters van de vizier: Shahrazad en Dunyzad. Koning Shahriyar is bedrogen door zijn echtgenote. Omdat hij daarna geen enkele vrouw meer vetrouwt, laat hij zijn broer elke dag een nieuwe maagd zoeken die hij vervolgens diezelfde nacht nog in zijn bed neemt, en laat haar de volgende ochtend onthoofden. Na verloop van tijd kan Shahzaman geen nieuwe maagden meer vinden, en vertelt hij zijn dochter Shahrazad (wellicht beter bekend als Scheherazade) van zijn probleem. Shahrazad biedt zichzelf vervolgens aan om haar vaders eer te redden. Om haar onfortuinlijke lot te ontlopen vertelt Shahrazad echter een sprookje aan haar zus, zonder het einde te vertellen. De koning, die het verhaal afluistert en beniewd is naar de afloop, staat toe dat ze nog een dag leeft, waarna ze hetzelfde patroon trouw iedere dag herhaalt. Na duizend-en-één nachten wil Shahrazad niet meer verder vertellen, en vertelt de koning dat ze ermee ophoudt. De Sultan is inmiddels zo van haar gaan houden dat Shahrazad mag blijven leven, en trouwt met haar.
 

Khalief Haroen Al-Rasjid wandelt bij nacht door de stad met zijn vizier -|- Prent: Anton Pieck uit 'Sprookjes van 1001-nacht' - Scan: Jos Visser

o Khalief Haroen Al-Rasjid wandelt bij nacht door de stad met zijn vizier

De verhalen die Shahrazad hem vertelt zijn de verhalen die we terugvinden in de verhalenbundel. Van die verhalen is niet één definitieve tekst, maar doen verschillende manuscripten de ronde. Verreweg de bekendste verhalen voor ons daaruit zijn die van Sinbad de Zeeman (ofwel de Zeven Reizen van...), Aladdin en de Wonderlap en van Ali Baba en de Veertig Rovers (ooit een attractieplan van Ton van de Ven zoals elders in deze rubriek is te lezen), waaraan we de uitspraak “Sesam, open u!” te danken hebben. Een kleine greep uit de overige verhalen (een totaal van 30).
 
Het Verhaal van de Stier en de Ezel, waarin de hoofdpersoon iets wordt bijgebracht over “familiediscipline”, ofwel het slaan van vrouwen die teveel vragen. Dit verhaal wordt als enige niet verteld door Shahrazad, maar wordt aan haar verteld door haar vader op het moment dat ze zichzelf aanbiedt.
 
De Visser en de Dzjinn, waarin een visser een pot vindt met een Djinni en die vrijlaat. De Djinni wijst de visser een meertje met magische vis, de visser verkoopt vervolgens die vis aan de Sultan die ontdekt dat de vis vreemde eigenschappeAboe-Kier laat zien dat hij de stof nog andere kleuren kan verven dan blauw -|- Prent: Anton Pieck uit 'Sprookjes van 1001-nacht' - Scan: Jos Vissern vertoont tijdens het bakken en wil weten waar dat vandaan komt. De Sultan gaat een tocht maken door de woestijn en vindt een paleis waarin de enige bewoner een jongeman is wiens onderste lichaamshelft is versteend. Die jongeman vertelt vervolgens zijn levensverhaal:

Het Verhaal van de Betoverde Prins, waarin wederom een jonge prins met een ontrouwe vrouw de minnaar van zijn vrouw omlegt. Zijn vrouw vervloekt vervolgens de prins met halfverstening en tovert de stad om in een meer en de bewoners in vissen. Sindsdien wordt de prins elke dag geplaagd door zijn vrouw.

Door een list slaagt de Sultan erin de vrouw van de prins te overtuigen om alles terug te veranderen, en dan vermoordt hij haar.
 

Het Verhaal van de Drie Appels, waarin kalief Harun Al-Rashid op een nacht een kist vindt met daarin het dode lichaam van een meisje, in negentien stukken gehakt. De moordenaar wordt gevonden en vertelt zijn verhaal: misleid door een slaaf vermoordde hij het meisje (zijn vrouw) in een woedebui veroorzaakt door haar zogenaamde ontrouw die later totaal niet waar blijkt te zijn. Hier bevindt zich tevens een aardig subplot over hoe je vrouw bedriegen niet erg is als Allah aan je zijde staat. Tenslotte begraaft de moordenaar zijn vrouw.
 
Het Verhaal van Nur Al-Din en Zijn zoon Badr al-Din Hasan, waarin twee broers ruzie maken over de bruidsschat van hun nog ongeboren kinderen. De twee broers scheiden boos hun wegen: de één blijft in Caïro en trouwt de dochter van een koopvaarder, de ander trekt de wijde wereld in maar komt niet verder dan Basra, waar hij de dochter van een Wazir (visier) trouwt. De twee broers brengen ieder tegelijkertijd een bijpassend paar kinderen op de wereld. Twintig jaar later sterft de broer in Basra; zijn zoon heeft niet langer de gunst van de Sultan en wordt door twee Dzjinns afgevoerd naar Caïro, naar zijn nicht die die avond met een gebochelde man moet trouwen. De Dzjinns slagen erin de jongen in het huwelijksbed te krijgen, en hier volgt een vrij grafische scène. De volgende ochtend wordt de jongen (de neef) naakt wakker in Damascus, en het meisje (de nicht) ontwaakt zwanger, met zijn kleren naast haar bed. Haar zoon wordt geboren en groeit vaderloos op. Tien jaren gaan voorbij eer de grootvader van het kind (ofwel de eerste broer die overbleef in Caïro) zijn dochter en haar zoon meeneemt op een reis naar Basra, om de vader te vinden. Zij passeren natuurlijk Damascus, alwaar de jongen puur toevallig zijn vader ontmoet maar hem niet herkent. In Basra pikken zij de vrouw van de dode broer op en keren ze terug via Damascus, alwaar genoemde vrouw de verloren zoon vindt.

De epiloog van 1001-Nacht vertelt van Shahrazad, die inmiddels drie zonen van de Sultan heeft gekregen. Hij toont spijt van zijn moordzuchtige daden. Uiteraard leefden ze daarna nog lang en gelukkig...

Alle illustraties in dit artikel zijn afkomstig uit 'De Sprookjes van 1001-nacht', geïllustreerd door Anton Pieck. Scans: Jos Visser. Alle kleurenillustraties uit deze uitgave zijn te vinden op Jos' site: Goleztrol.nl

Fata Morgana in avondsferen -|- Foto: Friso Geerlings © het WWCW 2004

 

Naar pagina 1 Naar pagina 2 Naar pagina 3 Naar pagina 4 Naar pagina 5 Naar pagina 6 Naar pagina 7
           
             
             
             
 

© 2004 Het Wonderlijke WC Web | foto's: Bram Elstak & Friso Geerlings