Espionage
Het Fata Medina Complot

 

 
Pagina 4 van 19

ga direct naar:
 

1     2     3    4     5

6     7    8    9    10

11  12   13  14  15

16  17   18  19

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

e zon die de hele dag boven Fata Medina had gestaan was weg aan het zakken achter de bergen. Tandentrekker Gholad Fingrem keek op zijn gouden zonnewijzer. Waar konden ze toch blijven? Zonder echt te kijken liet hij zijn ogen nogmaals over zijn zonnewijzer gaan. Ze waren gewoon te laat. Het was ook altijd hetzelfde met de Orde. Als ze iets gedaan wilden krijgen dan stonden ze vooraan om het te vragen, maar als ze het moesten betalen, dan had het ineens geen haast meer.

In de verte, aan het eind van de straat, verschenen nu echter twee zwarte gestalten. Ze kwamen rustig dichterbij, in zijn richting. Vlak voor de kraam stopten ze en een van hen haalde iets uit een klein doosje dat hij onder zijn arm droeg. De twee zeiden iets tegen elkaar en de man stopte het weer terug. Samen vervolgden ze hun weg naar de kraam van de markthandelaar.
‘Verkoopt u ook koperen meloenen?’, vroeg de linkse aan Gholad Fingrem.
‘Alleen in de winters’, antwoordde deze gespannen, ‘Nu zijn ze nog niet rijp’.
‘Prima’, zei de andere heer, ‘Goed om te weten dat wij beiden aan dezelfde kant staan. Ik ben mijnheer Windad. Dit is mijnheer Kidad. De orde heeft ons gestuurd om de waren op te halen.’
‘Dat werd tijd ook zeg’, zei Gholad Fingrem nerveus. Hij voelde het zweet op zijn voorhoofd staan. ‘Ik heb duizend-en-één doodsangsten doorstaan met dit in mijn bezit’. Slordig veegde hij het zweet weg met zijn mouw.
‘Waar is het?’, vroeg mijnheer Kidad geduldig.
Gholad Fingrem slikte: ‘Ik heb het al die tijd bij me gehouden.’ Zijn hand verdween onder zijn gewaad en kwam weer tevoorschijn met een gouden medaillon met in het midden een bloedrode edelsteen. ‘Neem het maar snel mee, weg van hier. Ik wil er vanaf zijn’.
‘Uiteraard, mijnheer Fingrem’, zei mijnheer Windad en hij overhandigde de nerveuze tandentrekker een zwarte zak. ‘In deze zak zult u de afgesproken hoeveelheid goud aantreffen. Met complimenten van de Orde van de Rode Tulband.’
‘Spreek die naam niet zo luid uit’, zei Gholad Fingrem angstig om zich heen kijkend, ‘Wie weet wie er allemaal meeluistert.’
Mijnheer Windad maakte een sierlijke buiging en draaide zich om. Mijnheer Kidad volgde zijn voorbeeld en samen liepen ze weg. Maar nadat hij slechts een paar passen had gelopen stopte mijnheer Kidad weer. Hij bracht zijn hand naar zijn mond.

‘Wat is er, mijnheer Kidad?’, vroeg mijnheer Windad hem.
‘Auw, mijn kies, het doet zo’n pijn’, zei mijnheer Kidad.
‘Mijnheer Fingrem?’, vroeg mijnheer Kidad, ‘Zou u even naar mijn vriend mijnheer Kidad willen kijken? Hij heeft al een tijdje een ontzettende pijn aan zijn tanden. U heeft daar per slot van rekening veel verstand van.’
Achterdochtig keek Gholad Fingrem om zich heen. ‘Nou, vooruit dan maar. Jullie moeten daarna echter snel maken dat jullie wegkomen.’
Hij liep naar mijnheer Kidad toe en vroeg: ‘Waar doet het pijn?’
‘Au, hier achter’, antwoordde deze. Gholad Fingrem keek in de mond van mijnheer Kidad. Wat hij niet zag was dat mijnheer Windad achter hem weer in het doosje griste en uit dat doosje een kleine zwarte schorpioen tevoorschijn haalde. Langzaam liep hij naar Gholad Fingrem toe en vroeg hem: ‘Kunt u iets vinden, mijnheer Fingrem?’.
‘Hmm’, zei deze, ‘ik geloof niet dat er iets ernstigs aan de hand is’.
Mijnheer Windad stond nu recht achter Gholad Fingrem en stopte de schorpioen in zijn kraag. De tandentrekker stond nog steeds naar het gebit van mijnheer Kidad te kijken.
‘Neen, ik geloof dat alles toch prima in orde is, ik aaargh…’ hij greep naar zijn rug. ‘Aaarrrg, wat is dat? Help, help…’. Gholad Fingrem viel op de grond, zei nog een keer heel zachtjes ‘help’ en viel toen dood neer.
‘De schorpioen’, zei mijnheer Kidad, die voorzichtig de zak met goud weer terug nam.
‘Een van de beste moordenaars van de natuur, mijnheer Kidad’.
‘Men is nooit te oud om te leren van de meester’, zei mijnheer Kidad.

‘O grote Quauar’, zei James Bond op een veel te plechtige toon, terwijl hij over de lamp wreef, ‘Toon mij uw laatste vindingen’.
De lamp begon te gloeien en kreeg een rode kleur. Groene rook kwam uit de opening en kuchend en wel plopte de geest uit zijn fles. Quauar was een heel erg oude geest. Hij kwam nog uit een tijdperk waarin de bezitter van de toverlamp kon wensen wat hij wilde. Nieuwere geesten die tegenwoordig op de markt te koop waren hadden vaak maar een limiet van drie wensen. Bovendien was hun toverkracht ook maar navenant. Bergen goud konden ze allang niet meer toveren en ze kostten daarnaast ook veel te veel.
‘Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je me ook gewoon kan roepen,’ protesteerde de Geest, ‘Moet je nou altijd die lamp met die vieze vingers van je aanraken?’ Met zijn doorzichtige mouw poetste hij de lamp een beetje op.
‘Mijn excuses, weledele Quauar’, zei James. ‘Luister, ik moet gaan infiltreren bij de Pasja en…’.
‘Een ding tegelijk’, zei de Geest. ‘Ik heb nog wat standaarduitrusting liggen. Wil je alsjeblieft wat minder slordig zijn? Ik zie altijd graag dat mijn Meesters zorgvuldig omgaan met de geschenken die ik geef. Probeer toch eens een keer om het eens niet kapot te maken.’ De Geest stak zijn hand in een van zijn zakken en haalde er een paarse tulband uit.

‘Als je nu voor die ene keer eens aandacht zou besteden aan mijn uitleg, dan weet je dadelijk misschien ook hoe alles werkt.’ De Geest knipte in zijn vingers. Op ongeveer tien meter afstand verscheen een pop. ‘Dit lijkt een gewone tulband, maar schijn kan bedriegen. Let goed op.’ Quauar wierp de tulband naar de pop. De band die zich in de lucht als een soort jojo had ontrold rolde zich strak om de pop.
‘Je begrijpt’, ging hij verder, ‘Geen mens krijg je hier uit. Ik heb het zo gemaakt dat alleen jij de band kan losmaken. Maar je zal het vast wel weer op een of andere manier kapot krijgen, zoals altijd.’ Quauar draaide met zijn hand en de tulband vloog weer terug. James ving hem en draaide hem om zijn hoofd.
‘Geweldig’, zei James. ‘Wat heb je nog meer?’
De Geest bewoog opnieuw met zijn hand. Ditmaal verscheen er een kleine zonnewijzer op zijn immense handpalm.
‘Wil je hier extra voorzichtig mee zijn? Ik heb hier erg lang op gewerkt en iemand met jouw vernielzucht heeft het vast zo kapot.’
‘Wat is het?’, vroeg James.
‘Kijk, als je op de ﻍ, de ﺢ en de ﺶ duwt, dan schiet het wijzertje weg. Aan de wijzer zit een stukje Sheherezijde® bevestigd. Zoals je weet is dat de sterkste zijde die er bestaat. Je kan het gebruiken om een hoge muur op te klimmen of zoiets.’
De Geest drukte de ﻍ, de ﺢ en de ﺶ in en de wijzer schoot uit de zonnewijzer en vloog door het vertrek. Het pinde zich vast in de pop met de tulband. Met een nieuwe handbeweging vloog het wijzertje echter weer terug in de zonnewijzer.
‘Ik zie je punt. Quauar, ik durf het bijna niet te vragen, maar is er nog meer?’, vroeg James.
‘Ach kom op zeg’, zei de Geest, ‘Bescheidenheid is nooit jouw sterkste kant geweest en zeker niet tegenover mij. Maar om een antwoord op je vraag te geven: Er is nog meer.’
Op de handpalm van de Geest verscheen nu een piepklein doosje. James keek verrast.
‘Klein he? Maar laat je niet bedriegen door omvang, je kan hier grote dingen mee doen. In dit doosje zit slaappoeder. Een keer erin blazen en iedereen ligt tegen de vlakte. Probeer het niet in je neus te krijgen want dan lig je er zelf bij en dan heeft het weer eens totaal geen nut gehad.’
‘Werkt dit beter dan die slaapdrank van de vorige keer?’, vroeg James.
‘Ik heb je toen duidelijk gezegd dat die niet werkte in alcoholische dranken’, zei Quauar. ‘Als jij het daar dan wel in gooit dan is dat vragen om problemen. Misschien kan ik voor de volgende keer beter eens een gehoorverbeteraar ontwerpen. En als je me nu wilt excuseren, ik heb nog een boel te doen. Tot de volgende keer’.
En met een harde WOESH verdween de Geest weer in zijn lamp.

Terug naar de vorige pagina    Verder naar de volgende pagina

 

 

tekst: Jorn van de Wetering © het WWCW 2003