Espionage
Het Fata Medina Complot

 

 
Pagina 6 van 19

ga direct naar:
 

1     2     3    4     5

6     7    8    9    10

11  12   13  14  15

16  17   18  19

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

e slaapkamer van de Pasja was opnieuw een bijzonder ruimtelijk vertrek. Het plafond was enkele tientallen meters hoog en ook hier was een galerij van pilaren aan weerskanten gemaakt. De pilaren waren voorzien van een dikke laag goud en bezet met diamanten en edelstenen. Aan de wanden hingen enkele fraaie wandtapijten van de zuiverste zijde. In het midden van het immense vertrek stond het bed van de Pasja. Het bed was gemaakt van een bijzonder fraai houtsnijwerk en was op een groot aantal plaatsen gedecoreerd met goud. Rondom boven het bed was een houten rand gemaakt waaraan enkele doorzichtige gordijnen van het zuiverste zijde hingen. Onbewust moest James even denken aan al die arme mensen die in de sloppenwijken van de stad aan het verhongeren waren.
‘Dit is de slaapkamer van de Pasja’, zei Soli Taire. ‘Dat is zijn bed.’
‘En aan welke zijde ligt de Pasja doorgaans?’, vroeg James.
‘Hier is het mes gevonden’, zei Soli Taire, die de zijden gordijnen opzij schoof. In het houtsnijwerk was duidelijk een beschadiging zichtbaar.
‘Wat ik me nog steeds afvraag,’ zei James, ‘is hoe de indringer hier binnen is gekomen. Er staat hier overal bewaking.’
‘Wat denk je zelf?’, vroeg Soli Taire hem.
‘Ik denk dat het iemand van binnen het paleis is’, zei James. ‘Iemand die zijn weg hier goed kent.’
‘Heb je iemand in gedachten?’, vroeg ze. ‘Ik zal het echt niet verder vertellen, hoor!’
James twijfelde even ‘Ik denk… Ka… Goede middag’. Scara Mango, het hoofd van de beveiliging van het paleis had het vertrek betreden. ‘Goede middag, mijnheer Scara Mango’.
De hoofdbewaker was een kleine en stevige man. Hij was de jongste niet meer en omdat hij een dagje ouder werd was zijn lichaam er ook een beetje uit gaan zien als een mango. Hij had een gitzwarte baard en hij droeg een grote tulband. Omdat hij geen rechteroog meer had droeg hij een ooglapje. Hoewel zijn uiterlijk anders deed vermoeden had hij de reputatie loyaal en trouw te zijn aan zijn leider.
Scara Mango kwam naar hen toegelopen. ‘Mevrouw Soli Taire… Mijnheer Bond… . U wenste mij te spreken?’.
‘Ja, als dat zou kunnen,’ zei James. ‘Ik had u een aantal dingen te vragen’.
‘Natuurlijk, mijnheer Bond’, antwoordde hij, ‘Als mevrouw Soli Taire ons even wil excuseren?’.
‘Maar natuurlijk’, zei ze, ‘Wenst mijnheer Bond later nog van mijn diensten gebruik te maken?’.
‘Als je erop staat’, zei James.

Soli Taire ging naar buiten. James was nu alleen met Scara Mango.
‘Wat zijn uw bevindingen tot nu toe, mijnheer Bond?’, vroeg hij.
‘Nog niet echt veel’, antwoordde James. ‘Men lijkt er niet op gebrand te zijn mij al te veel informatie te verstrekken. Zo kan ik toch geen onderzoek houden?’
‘Helaas zitten wij zelf ook op een dood spoor. Anders hadden we de Dienst niet ingeschakeld.’
‘Wat denkt u zelf?’, vroeg James, die de vraag een beetje moe begon te worden.
‘Ik weet het niet. Om eerlijk te zijn: ik vertrouw mijn mannen allemaal. Het zijn bekwame en degelijke lieden die goed weten waarmee ze bezig zijn’.
‘Maar hoe kan het dan dat dit kon gebeuren?’, vroeg James, ‘Dat mes zal toch zeker niet uit het bed gegroeid zijn? Er moet toch een verklaring voor zijn?’
‘Die verklaring moet ik u schuldig blijven’, antwoordde Scara Mango.
‘De Orde van de Rode Tulband, misschien?’, vroeg James aan de hoofdbewaker. Scara Mango werd lijkbleek toen James de naam uitsprak.
‘Hoe weet u van de Orde?’, vroeg hij.
‘Ik heb mijn bronnen’, antwoordde James.
‘Spreek die naam hier niet uit’, fluisterde Scara Mango. ‘Ik weet niet veel van de Orde, maar wat ik ervan hoor is dat ze weinig goeds ophebben met de Pasja.’
‘En Kamal Khan?’, ging James verder, ‘Staat die soms op uw verdachtenlijstje?’
‘Ik moet eerlijk bekennen’, antwoordde de bewaker, ‘Dat ik al een hele tijd mijn twijfels heb over Kamal Khan. Het is me onduidelijk waar hij staat en wat zijn motieven zijn. Hij zou best wel eens verantwoordelijk kunnen zijn voor dit alles.’
‘Dan wil ik van u vragen’, zei James tegen Scara Mango, ‘Dat u uw oog in het zeil houdt, zo vaak als u het kan missen. Meer vraag ik niet van u. Let goed op uw mannen.’
‘Ik zal mijn best doen’, antwoordde de bewaker, ‘Maar nogmaals, ik denk niet dat een van hen verantwoordelijk is’.
‘Bedankt voor uw moeite’, zei James beleefd. ‘Als ik u nog nodig heb dan neem ik wel contact met u op.’
‘Mevrouw Soli Taire zal u weer verder begeleiden, mijnheer Bond. Het was leuk u weer eens zien.’
‘Insgelijks’, antwoordde James.
Soli Taire stond buiten de slaapkamer nog op hem te wachten.
‘Bent u al voldoende te weten gekomen, mijnheer Bond?’, vroeg ze.
‘Het enige dat ik te weten ben gekomen is dat ik hier geen stap verder ga komen’, antwoordde hij, ‘Ik ga maar eens terug naar het hoofdkantoor, misschien heeft Miraculus nog wat nieuws.’
‘Als ik u nog ergens mee kan helpen…’, zei Soli Taire.
‘Dat kan je zeker’, zei James, ‘maar nu is daar geen tijd voor. Wees een brave meid en laat mij even uit, alstublieft?’.
‘Maar natuurlijk, mijnheer Bond’, zei de haremdame.

De hitte sloeg James in het gezicht toen hij buiten kwam. De zon stond hoog boven Fata Medina. Dat was een van de grootste nadelen van het lidmaatschap van de Dienst. Het protocol schreef voor dat je ten alle tijde een keurig pak aan moest trekken, wat op dagen als deze bijzonder ongemakkelijk kon zijn. James was altijd al een grote ster geweest in het niet tot op de letter volgen van het protocol, dus trok hij een deel van zijn pak uit. Op het grote plein tussen het paleis van de Pasja en het hoofdkantoor van de Dienst was het markt. James groette de bewakers bij de ingang van het paleis en liep de markt op. Hij had het onbestemde gevoel dat iemand naar hem aan het kijken was. Toen hij plotsklaps om zich heen keek meende hij enkele mensen weg te zien duiken, maar dat kon hij zich ook ingebeeld hebben.
De markt was, als altijd, een kabaal van jewelste. Honderden mensen die tegen elkaar aan het opschreeuwen waren om zoveel mogelijk geld te verdienen of om juist zoveel mogelijk af te dingen. James veegde zijn bezwete voorhoofd af. Wat was het toch warm. En nog steeds had hij dat gevoel dat hij bekeken werd.
Een man met een baard naderde hem snel van achteren, maar toen James omkeek stopte hij even snel als hij naderbij was gekomen. Het nog een hele opgave worden om alleen al bij het hoofdkwartier van de Dienst te komen. James versnelde zijn pas. Bij de man met de baard hadden zich nu nog twee andere mannen gevoegd. Ook zij versnelden hun pas. Op deze manier zou hij het hoofdkantoor nooit gaan bereiken, het was nog veel te ver. In plaats daarvan liep James naar een grote kraam met tapijten.
‘Goedemiddag, mijn beste heer’, bracht James hijgend uit tegen de tapijthandelaar, ‘Verkoopt u misschien ook vliegende tapijten?’,.
‘Maar natuurlijk, mijnheer,’ zei de marktkoopman. ‘Alle soorten en maten bij Kerim Bey. Grote, kleine, u noemt, wij leveren. ‘Rode, groene… .’
‘Geeft u er maar een’, zei James, ‘Maakt niet uit welke’.
‘Deze wat voor mijnheer?’, zei de marktkoopman, die met een wit tapijt tevoorschijn kwam. ‘Ahja, deze is echt wat voor u. Zuivere zijde, glanzend wit. Vers van het weefgetouw, nog nooit mee gevlogen. Nul mijlen op de teller.’
‘Geef maar’, zei James, die achterom keek en zag dat de drie mannen nu vlakbij waren. ‘U heeft er vast geen bezwaar tegen als ik er een proefritje mee maak?’.
‘Tuurlijk niet, het tapijt moet u immers wel bevallen, of niet dan?’.
‘Dank u wel’, zei James, ‘Ik ben zo terug’.

Terug naar de vorige pagina    Verder naar de volgende pagina

 

 

tekst: Jorn van de Wetering © het WWCW 2003