Kapitein Dubbelhoofd en de schat van Djofri - 7

 
 
 


Kapitein Dubbelhoofd
en de schat van Djofri

(Dubbelhoofd 1)


Pagina 7 van 7

ga direct naar:

1   2   3

4   5   6   7

 


(c) Het WWCW 2001


 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fragment zeekaart uit 1562 - Scan: Library of Congress, Washington D.C. (www.loc.gov)

Kapitein Dubbelhoofd zond meteen de bemanning het ruim in om de spullen te halen. De zeilen werden van de masten afgehaald en vervangen door de luchtzakken. Het waren er drie. Onder elk werden twee hitteblazers opgesteld die geperste kolen verbrandden en die via een stoffen slurf in verbinding stonden met de luchtzakken. Vanaf de ‘Hellendoorn’ en de ‘Zes Vlaggen’ klonk gemompel en klonk hier en daar gelach. “He Dubbelhoofd, ben je allebei je hoofden verloren of zo?”, riep kapitein Luttenberg de kapitein toe, onder luid geschaterlach van zijn bemanning.
“Bemoei je met je eigen zaken”, riep de kapitein.
De hitteblazers werden aangezet en langzaam begonnen de zakken zich te vullen met lucht. “Staat de wind in de juiste richting, kunnen we dadelijk vooruit?”, vroeg de kapitein aan Bullevis. Maar eigenlijk was diens bevestiging niet nodig. De sterker wordende wind stond in de richting van de Nevelen des doods, ze zouden meteen de juiste richting ingaan.
Ondertussen begonnen de zakken steeds boller te staan. De hitteblazers werkten goed. Het schip begon een beetje los van het water te komen.
“Alle hens, houd je goed vast!”, schreeuwde kapitein Dubbelhoofd.
En iedereen hield zich goed vast. Langzaam begon het schip op te stijgen en het water achter zich te laten.
“Wel alle… wat heeft dit te betekenen!”, riep kapitein Luttenberg, “Laad de kanonnen en sta klaar om te vuren! Laat ze niet ontsnappen!”
Maar het schip bleef stijgen en was al te hoog in de lucht om nog geraakt te kunnen worden door kanonnen. Kapitein Luttenberg leek zich daar niets van aan te trekken en schreeuwde: “Vuur!”, ondanks dat er geen kans was om ‘De Halve Maen’ te raken, die zich hoog in de lucht bevond. Maar dat betekende niet dat de kanonnen van de ‘Hellendoorn’ niets raakten. Ze stonden zo gericht dat de kanonskogels de lucht in vlogen, een stukje omhoog gingen en vervolgens weer terug naar de aarde vielen, bovenop het dek van ‘De Zes Vlaggen’. Een kanonskogel raakte zelfs een van de masten, die doormidden brak. Vanaf ‘De Zes Vlaggen’ klonk ontzet geschreeuw en ze hoorden kapitein Spijk, “Vuur terug!” roepen, waarop meteen de kanonnen van ‘De Zes Vlaggen’ terug begonnen te vuren.

Vanuit de lucht had de bemanning van ‘De Halve Maen’ het hele schouwspel gezien.
“Van hen zullen we voorlopig geen last meer hebben”, lachte Kenny Noeth.
Langzaam verdwenen de ‘Hellendoorn’ en ‘De Zes Vlaggen’ uit het zicht. De nevelen om hen heen begonnen steeds dichter te worden en voor hen was al na korte tijd niets meer te zien dan dichte mistpakken. Ze zaten in de Nevelen des Doods.
Omdat kapitein Dubbelhoofd het idee had dat ze veiliger zouden zijn als ze in de lucht zouden blijven, bleef de bemanning de hitteblazers opstoken. En zo zweefde ‘De Halve Maen’ een aantal dagen door de Nevelen. Zo af en toe ving de bemanning een glimp op van het landschap beneden hen. Er waren veel rotsen te zien en de zee was hier ongewoon wild. Hier en daar lagen wrakstukken van vergane schepen en een keer zag men zelfs een groot schip op de klippen liggen dat hier eens, jaren geleden, op de rotsen gevaren moest zijn. Het schip zag er verweerd uit en de tand des tijds had er duidelijk zijn afdrukken op achtergelaten. Alles zag er nogal mistroostig uit en de bemanning begon zich af te vragen of ze Djofri ooit zouden vinden, de nevelen waren immers nogal uitgestrekt en ze kwamen maar langzaam vooruit.
 

Maar op een dag hoorde kapitein Dubbelhoofd ineens enthousiast geschreeuw aan het dek. Hij kwam uit zijn hut en ging kijken wat er gaande was.
“Zwemmende zwaardvissen, wat is hier aan de hand?”, vroeg hij.
“Kijk voor u, kapitein, recht voor het schip zijn lichtpuntjes zichtbaar.”, zei Bullevis, “Er moet daar iets zijn!”

Langzaam kwamen de lichtpuntjes dichterbij. Het waren er heel veel. Het kon niet anders of er was daar een plaats die bewoond was.
En ineens trokken de nevelen op en zweefden ze weer door de open lucht. Wat de bemanning voor zich zag, was bijna niet te beschrijven. Het was de plaats die ze al eerder hadden gezien op de tekening van kapitein Vendervan. Ze zagen nu een rijk voor zich met kastelen, die op stengels stonden en die wiegden tegen het avondrood. En onder die kastelen zagen ze de wateren en onder die wateren zagen ze de watervallen. Het was echt net een Japanse prent! Ze zagen nevelen over de wateren komen, waarschijnlijk slierten van de nevelen des doods, alhoewel die niet bij de kastelen kwamen. En ze zagen wouden en de wouden, ze wiegden. En terwijl ze naar de kastelen keken, leek het wel alsof er een gezichtsbedrog was. Was het wel een kasteel, of was het een illusie. De kastelen ademden, de kastelen bewogen.
“We zijn er, Vendervan”, zei kapitein Dubbelhoofd. “We zijn bij Djofri. Waar moeten we nu heen?”
“Het beste is als we dalen. We zullen toch weer eens terug moeten komen op onze aarde”, antwoordde deze.
De hitteblazers werden afgezet en langzaam begon ‘De Halve Maen’ weer te dalen. Ze daalden en daalden. Ze zakten voorbij een van de kastelen en het schip daalde in een van de wateren aan de voet ervan.
Kapitein Vendervan haalde een hoorn uit zijn jas en blies daar drie keer op, het geluid was in de wijde omgeving te horen.
“Wat doen we nu?”, vroeg kapitein Dubbelhoofd.
“We wachten”, zei kapitein Vendervan.

Maar erg lang hoefden ze niet te wachten. Al snel zagen ze in de verte een bootje aan komen drijven. In het bootje waren twee gestalten zichtbaar.
Het ene was van een elf. De hele bemanning keek ernaar met open mond. Wat waren dat mooie wezens. Kapitein Panieck herkende de andere.
“Dat is kapitein Panieck”, brulde hij.
“Toen we hier gestrand waren, is hij hier gebleven. Ik was toen nog jong en energiek en ben teruggegaan om mijn handel te hervatten en ervoor te zorgen dat de schepen veilig de handelsroutes zouden kunnen bevaren. Daar ben ik te oud voor geworden. Hier wil ik mijn laatste dagen slijten.”
Ondertussen was het bootje aangekomen bij ‘De Halve Maen’. Er werd een ladder uitgegooid en kapitein Panieck kwam aan boord.
“Ik heb de schat meegenomen, ik zag dat je gebracht bent en ik vond het wel zo eerlijk om die mensen die dat deden te belonen”, zei hij. “Aan geld hecht ik niet zo’n grote waarde, als ik maar redelijk kan leven en dat kan ik hier. Djofri is toch een avontuur dat ik in mijn leven niet graag gemist zou willen hebben.”
“Ik ben hier nu om te blijven, kapitein Panieck.”
“En je vrienden?”, vroeg kapitein Panieck en hij keek naar kapitein Dubbelhoofd en zijn bemanning.
“Ik zou graag weer terugkeren”, zei kapitein Dubbelhoofd. Ik weet niet hoe het met de rest van mijn bemanning zit, maar ik wil toch graag de zeeen blijven bevaren. Hoe mooi het hier ook kan zijn, dat is toch waar ik mijn hart aan verpand heb.”
“Ik ga met u mee, kapitein Dubbelhoofd”, zei Bullevis.
“Ik ook”, riep Mex Mellens
“En ik ook”, riep Rolander van ’t Zijl.
De hele bemanning van ‘De Halve Maen’ wilde mee terug. Dit tot groot genoegen van kapitein Dubbelhoofd. Er werd afscheid genomen van kapitein Panieck en kapitein Vendervan.
“Ik zal mijn best doen om schepen te beschermen die in nood zitten”, beloofde kapitein Dubbelhoofd.
“Schepen kunnen in nood zijn, maar ik ben van mening dat eenieder in staat is om het schip dat hij heeft zelf te sturen. Het is toch goed om te weten dat er mensen zoals jij zijn, kapitein Dubbelhoofd, die anderen helpen. Zorg goed voor je schip en haar bemanning, ze zijn beiden onbetaalbaar.”
De hitteblazers werden weer aangezet en ‘De Halve Maen’vloog weer weg, terug door de nevelen des doods, terug naar het vasteland.
 
Kapitein Dubbelhoofd en zijn bemanning dachten vaak terug aan Djofri, ze hoopten allen dat ze er nog eens terug zouden keren. De geldzorgen van de kapitein waren voorbij, de schat van kapitein Vendervan en kapitein Panieck was groot. De bemanning was blij dat ze deze reis hadden ondernomen. Kapitein Dubbelhoofd en zijn bemanning beleefden nog veel meer doldwaze avonturen, maar daar vertellen we je nog wel eens over.

Naar de vorige pagina

De foto's in dit verhaal zijn foto's van De Halve Maen, een replica van het gelijknamige schip dat door Henri Hudson in 1609 van Holland naar de Nieuwe Wereld werd gezeild. Voor meer info over dit project, zie de web site van het Nieuw Nederland Museum.
 
 
 

Tekst: Jorn van de Wetering