Attracties - Holle Bolle Gijs - Techniek van Gijs
 
 
 
Holle Bolle Gijs, in al zijn verschijningsvormen, is eigenlijk het toonbeeld van eenvoud in techniek; er beweegt niets aan een Gijs, een Gijs heeft geen mist- of rookeffecten, en een Gijs projecteert al helemaal niets op een watergordijn. Toch is er het nodige te vertellen over de technische kanten van dit oeroude Efteling-wonder. Misschien juist wel omdat Holle Bolle met eenvoudige middelen —al vijftig jaar lang— zo’n treffend resultaat weet te neer te zetten.
 
o Oude taperecorder van de Stenen Kip (een zelfde model als van de Gijzen), met een bandje van Tiroler Gijs.
Geluid
Naast het uiterlijk van Gijs, waar naar goede Efteling-traditie zorgvuldig door Pieck, Van de Ven en Knoet aan geschaafd is, is het stemgeluid veruit het belangrijkste element. Het op het juiste moment wisselende “papier-hier / dank-u-wel” is immers wat Gijs beroemd maakte, en wat ook nu nog een bijna bezwerende werking heeft op de jongste bezoekers.

Reijnders en zijn Philips-vrienden uit Eindhoven, maar natuurlijk ook de eigen Technische Dienst van de Efteling onder leiding van Henk Knuivers, hadden vóór 1958 —het Gijs-jaar— al een grote dosis ervaring opgedaan met het steeds maar weer afspelen van bepaalde geluiden. Immers: ook nog oudere attracties van de jonge Efteling, zoals de Sprekende Papegaai, de Rode Schoentjes en Hans en Grietje, maakten hier al gebruik van. Een tot eindeloze loop gemonteerde geluidsband liep in die attracties continu door zelfgebouwde bandrecorders, vol spanrollen en geveerde elementen. Holle Bolle Gijs had natuurlijk twee van die mechanische apparaten, één voor de papier-hier-variant, en één voor het bedankje. Het versterken van het geluid gebeurde middels eveneens zelfgebouwde buizenversterkers.

Om de geluidskwaliteit van de verschillende Efteling-geluiden, en dus ook die van de Holle Bolle Gijzen, te verbeteren werd vanaf midden jaren zeventig vanaf de zelfbouw-recorders de overstap gemaakt naar professionele Revox-recorders; de types A77 en B77 om precies te zijn.

In het Efteling-museum is de nodige informatie te vinden over de verschillende generaties recorders De Roland-SRA50 en AR-200 zijn de nieuwste uitrusting van Holle Bolle Gijs. Hier bij Matroos Gijs Een rij fotosensoren aan beide kanten stuurt het "dank-u-wel" aan bij inworp van prul of prop (Matroos Gijs)

Samen zorgenden al de geluidsfragmenten, zeker toen het aantal Holle Bolle Gijzen en andere geluidssprookjes toenamen, voor de nodige werkdruk: jarenlang moesten Efteling-technici steeds opnieuw bandjes kopiëren vanaf mastertapes, opnamekoppen schoonhouden, en aandrukrolletjes vervangen. Ook het oorspronkelijke Knuivers-mechaniek, dat het inwerpen van afval omzette in een signaal dat het wisselen van de geluidsbron bepaalde, vergde meer onderhoud dan de robuuste Gijs-techniek van nu.

Vanaf eind jaren tachtig deed de digitalisatie van attractiegeluiden zijn intrede in de Efteling. Interessant voor dít verhaal is het feit, dat deze belangrijke modernisering begon bij Holle Bolle Gijs. Deze keuze is goed te verklaren; weinig andere geluiden dan de stem van Gijs, worden immers binnen het park elke dag zo enorm vaak herhaald. In de in februari 1988 gepubliceerde editie van het magazine “Oor”, lezen we erover:

“In een klein elektronicawerkplaatsje ergens in het park werden we geconfronteerd met gedigitaliseerde stemmen, stemmen die voorheen op een gewone geluidsband hadden gestaan, maar die nu in de vorm van pulsreeksen in 'eproms' ofwel computergeheugens zijn opgeslagen. Onbeweeglijke, onverslijtbare computerchips, in plaats van altijd maar rondlopende geluidsbanden op Revox bandrecorders. Met een geluidskwaliteit die even goed, zo niet beter, in ieder geval stabiel is en waarbij onderhoud nooit en te nimmer nodig is. 'Een ongelooflijke verbetering,' grinnikte een onderhoudsmonteur breed, 'ik had elk seizoen tien uitgevreten vingers door het continu met spiritus moeten schoonmaken van recorderkoppen en aandrukrollen.'

Nu zijn er nog slechts drie stemmen gedigitaliseerd: de mannenstem die bij het kinderspoor instructies geeft, de 'lekker, lekker, lekker' roepende kleuterstem bij een papierbak en babygehuil bij de Tweeling-gijs, dat grote beeld van de dikke moe met twee baby's op haar arm. Als deze proef slaagt, wat ongetwijfeld het geval zal zijn, zullen binnen afzienbare tijd helemaal geen bandrecorders meer achter de schermen draaien, dan zijn er alleen nog maar stille, onbeweeglijke chips. Iedereen blij, maar toch.”

De eerste eprom-geluidssystemen die het park in gebruik nam werden gebouwd door TED in Drunen. In de huidige Holle Bolle Gijzen is het geluid digitaal opgeslagen op standaard geheugenkaarten, die worden afgespeeld met de geavanceerde Roland AR-200 Audio Recorder; een apparaatje dat langzaam maar zeker tot de de-facto strandaard op attractieparkgebied is gaan horen. Met een eindversterker van hetzelfde merk, is elke Holle Bolle Gijs qua geluidstechniek helemaal klaar voor nog eens vijftig dienstjaren.

Het wisselen tussen papier-hier en dank-u-wel is overigens ook niet ontkomen aan een grondige modernisering. Tegenwoordig zijn de Gijzen voorzien van een “optische propdetectie”: middels een reeks fotocellen aan beide kanten van de uitblaasopening bij de container in het huisje van een Gijs, is elke langsvliegende prul of prop voldoende om Gijs in dankbaarheid te doen uitbarsten.

Materiaal
Een enkele vreemde eend in de bijt daargelaten, is het lichaam en gezicht van elke Gijs tegenwoordig gemaakt van de met vezels versterkte kunststof polyester, ook bekend van kleine boten en waterglijbanen. Een licht, makkelijk te vormen en oersterk materiaal dat het, in regen en wind, jaren weet uit te houden in het Nederlandse klimaat. Inca Gijs bij de Piraña is zowaar nog slijtvaster: net als de belendende monolitische Tolteekse krijgerbeelden, is hij gemaakt van beton, wat overigens prima past bij zijn uit natuursteen gehakte voorbeelden in Mexico. Opa Gijs op het Herautenplein lijkt dan wellicht net zo onverzettelijk, maar schijn bedriegt. Zijn zerk is slechts een knap staaltje oppervlaktebewerking van de bekende kunststof waar de hele familie uit is vervaardigd.


Boekanier Gijs krijgt zijn "finishing touches" voordat hij in 1973 het park in kan.

Kunststoffen werden in de Efteling voor het eerst in deze vorm toegepast in 1965, toen in samenweking met de technici van de kunstoffenlaboratoria van de N.V. Philips, een kunststof ganzenhoedster werd gepresenteerd voor plaatsing op het Anton Pieckplein. Het is op basis van dit feit voor te stellen dat alle “nieuwe” Holle Bolle Gijzen (die na 1967 bij de verschillende horecapunten werden geplaatst), meteen al van kunststof zijn gemaakt. De originele Gijs in de speeltuin echter, was dit niet; deze oer-Gijs deed jaren dienst in de vorm van een met gips en / of klei bedekte structuur van jute en ander gaas. Later is Speeltuin Gijs helemaal opnieuw gemodelleerd, en net als zijn nieuwere familieleden werd hij dit keer van polyester gemaakt.

Naast al die nieuwerwetse chemie zijn de huisjes van de Gijzen altijd het toonbeeld van tradioneel materiaalgebruik gebleven. Opgetrokken uit baksteen, bedekt met een mooi laagje stucwerk, en met een dakje van gebakken pannen: zo zag Pieck het graag, en zo zien we het nu nog. Ter afsluiting van dit relaas over bouwmaterialen, een klein fragment uit de opstartchecklist van het Spookslot (uit 1998), waar ook Matroos Gijs toe behoort:

Opstarten: controleer algemeen het huisje van Holle Bolle Gijs. Is er geen stucwerk los, zitten er geen pannen los. Controleer het polyesterwerk van de Gijs. Is dit niet te veel beschadigd, zitten er geen scherpe delen aan. Controleer het geluid. Is dit luid, duidelijk en juist. Controleer de bestarting voor het gebouwtje.

Onderhoud: controleer de deur aan de achterzijde: sluit deze nog goed. Controleer de werking van de afzuiging. Controleer of de fotocellen schoon zijn en nog goed vast zitten. Controleer of de afvalcontainer nog op zijn plaats staat.

Tot slot
Exacte metingen aan de zuigkracht van de verschillende Gijzen hebben wij van het WWCW nog nooit verricht, dus daar zullen we hier dan ook niet over uitweiden. Wel is het aardig om nog op een heel simpel aspect van de Gijzen te wijzen: “wat er in gaat, moet er ook weer uit”. Dit geldt natuurlijk net zo goed voor de tientallen kubieke meters lucht die een Gijs in een dag naar binnen zuigt, als voor de prullen en blikjes. Het afvoeren van de luchtstroom is geen probleem voor Gijzen die een voor bezoekers onbereikbare achterkant hebben, zoals Opa Gijs en Geeuwende Gijs. Voor vrijstaande exemplaren, zoals Speeltuin Gijs en (vroeger) Baby Gijsje, is dit lastiger. Het is immers wat vreemd als Speeltuin Gijs aan de achterkant van zijn huisje net zo hard de brave papier-rapende kleuter omblaast als hij hem aan de voorkant lokt met smeekbedes om papier. Hierom is de uitblaasopening van deze groep Gijzen vaak een eindje verderop, via een ondergrondse verbinding, geplaatst. Bij Speeltuin Gijs bijvoorbeeld, is net achter de Hoorn des Overvloeds een stalen luik met uitblaasbuis in de grond te vinden.

De leukste “uitblaasopening” van het park bestaat helaas niet meer. Toen Moeder Gijs met haar hongerige doch olijke tweeling nog een plek bij de oude Smulpaap had, stond niet ver van haar vandaan de enige Sprookjesbos-stijl paddenstoel buiten de poorten van het bos. Deze produceerde echter geen fraaie klavecimbel muziek, maar alleen een flinke hoeveelheid wind. Juist: het andere einde van het systeem dat begon bij de mondjes van de jengelende babies.

Als het aan Peter Reijnders had gelegen, dan waren de nieuwe Gijzen, zoals de naar zijn idee in 1967 door Anton Pieck ontworpen Baby Gijsje, overigens een stuk complexer geworden dan Knuivers’ model uit 1958. Voor wat betreft Baby Gijsje lezen we hierover in de Kroniek:

[...] In mei [1967, redactie WWCW] doet Peter Reijnders het voorstel aan Anton Pieck om de kinderen van Holle Bolle Gijs te gaan uitbeelden. Pieck tekent daarop een originele Baby Gijs. Peter Reijnders toont bij de tekening een pop die kan lachen en huilen. De techniek daarvan kan goed van pas komen bij het Holle Bolle kindje, meent hij.”

Hoe we ons deze ongebreidelde Reijnders-fantasie moeten voorstellen is veertig jaar na dato lastig te bepalen. Het moge echter duidelijk zijn dat Baby Gijsje, anno 2007, ook zonder speciaal mechaniek heel aardig kan huilen en lachen.