Attracties - Holle Bolle Gijs - Geschiedenis van Gijs
 
 
 
Holle Bolle Gijs, de smekende en onverzadigbare veelvraat, is typisch zo’n eenvoudig succesconcept dat alleen in de vroege jaren van de Efteling-geschiedenis is kunnen ontstaan. De synergie tussen de ongebreidelde vindingrijkheid van de briljante fantast / cineast Peter Reijnders, het talent van huistechnicus Henk Knuivers en de illustratieve en sfeerscheppende kwaliteiten van Anton Pieck, wist van het basale aspect van de afvalverwerking van het Sprookjespark iets te maken dat de wereld zou bijblijven.
 
Holle Bolle Gijs op een ansichtkaart uit de jaren zestig -|- Collectie en Scan: Friso Geerlings
 
Sommige gebeurtenissen en nieuwigheden zijn niet of bijna niet in één specifiek jaar te plaatsen. Deze zijn dan ook per decennium bij elkaar gezet na de betreffende jaartallen.

1952 – 1957
Prullenmanden met ornament Klein Duimpje

Prullenmanden met ornament Melkmeisje

1958
Eerste testversie van Holle Bolle Gijs tegen het einde van het jaar in het park

1959
Speeltuin Gijs

1967
Wagen Gijs

1958 – 1967
Mobiele variant op
Speeltuin Gijs als locatietester

Vervanging Knuivers-recorders door nieuwe zelfbouwbandrecorders

1969
Geeuwende Gijs

Baby Gijsje

1970
Visje Gijs

Opa Gijs

1971
Moeder Gijs

1973
Boekanier Gijs

1968 – 1977
Toevoeging hekwerk bij Opa Gijs

Vervanging zelfbouwbandrecorders door Revox-recorders

1980
Matroos Gijs

1981
Holle Bolle Ballentent in Game Gallery

1982
Verdwijning Visje Gijs

1983
Inca Gijs

1985
Terugkeer Visje Gijs op Wensbron

1978 – 1987
Nieuwe Speeltuin Gijs (huidige uiterlijk)

Verdwijnen van Brabants Melkmeisje

1988
Tiroler Gijs

1988 – 1997
Vervanging Revox-recorders door EEPROMS in apparatuur van TED in Drunen

Verdwijning buitenlandse bedankjes Wagen Gijs

Metalen afvalbakken met Van de Ven-ornament

1999
Station Gijs

2000
Terugkeer buitenlandse bedankjes Wagen Gijs

Verdwijning
Baby Gijsje

2002
Nijltje in het Teiltje

2003
Moeder Gijs
verplaatst naar
nieuwe Smulpaap

2004
Verdwijning Holle Bolle Ballentent

2005
Larfje-prullenmanden

2006
Muurtje Wagen Gijs groter inclusief deur

2007
Terugkeer Baby Gijsje in Nostalgische Speeltuin

Terugkeer
Brabants Melkmeisje

1998 – 2007
Vervanging EEPROMS van TED door standaard
Roland-apparatuur

Metalen onverplaatsbare afvalbakken

Gethematiseerde afvalbakken (PandaDroom en Vliegende Hollander)

2009
Jubileum-tentoonstelling in het Efteling-museum, met o.a. een speciaal gemaakte Gijs met volledig lichaam

Pieck en Reijnders waren de grondleggers van het in 1952 geopende Sprookjesbos. Reijnders bedacht amusante fratsen en —soms geniale, soms vergezochte— technieken om die te realiseren, terwijl Anton Pieck, elke woensdag aanwezig in het park, garant stond voor de tekeningen en een hoogwaardige, originele vormgeving met karakter. Reijnders wist zich bij zijn technische werk vaak gesteund door mensen van Philips in Eindhoven, en de al snel groeiende technische dienst van het park — onder leiding van pioniers als Henk Knuivers. Voor het Sprookjesbos bedachten ze samen de Sprekende Papegaai, de Rode Schoentjes, de Muzikale Paddenstoelen en Doornroosje (met bewegende boezem!).

Als het meest succesvolle product van het conceptuele, het technische en het kunstzinnige genie van de vroege Efteling, kunnen we gerust naar Holle Bolle Gijs wijzen: een kindvriendelijke pullenbak die wereldwijd navolging zou vinden, onder andere in Phantasialand, Parc Astérix en zelfs in Walt Disney World. Evenaren konden al deze imitators de Kaatsheuvelse familie Gijs echter niet. De bolle, wat dommige maar tegelijk ook volkomen goedaardige slokop wist een plekje te veroveren in het hart van menig parkbezoeker, van jong tot oud. Een succes dat tot op de dag van vandaag is blijven voortduren. Welhaast hyponotiserend weet Holle Bolle Gijs de verbaasde kleuter te dirigeren tot het oprapen van elke denkbare prul en prop in de omgeving, en deze te werpen in de altijd opengesperde mond van de slokop: duizend kubieke meter rommel komt zo keurig in de Efteling-containers terecht. Dank u wel.


o Peter Reijnders. Foto uit: Mam, een Duppie voor de kip?

In ‘Het Sprookje van de Efteling’, een boekwerkje van Bob Venmans uit de jaren zestig, lezen we over Reijnders en Holle Bolle Gijs:

“En als hij [red: Reijnders] al een pedagoog is, die kinderen door middel van een papier-etende Holle Bolle Gijs wil leren geen proppen in het park te laten liggen, dan is het toch de psycholoog Reijnders die er voort zorgt dat de jeugd ook inderdaad de proppen op gaat rapen. Hoe? Eenvoudigweg door een kabouter bij Holle Bolle Gijs te zetten, die ‘papierr hierr’ roept en ‘dank u wel’ als de kinderen een snipper of prop in de overzadigbare mond van de legendarische schrok-op hebben gestopt. Of het bedenken van een dergelijke finishing touch eenvoudig is? Ja, voor Peter Reijnders wel, want nogmaals, hij weet intuitief de reactie van het kind te peilen, te voorspellen.”

Al vanaf de start van de Efteling als lokaal trapveldje was het uiteraard nodig om afval, schillen, proppen en dozen, orderlijk af te voeren. Anton Pieck, perfectionist als altijd, liet ook dit aspect van zijn creatie niet met rust toen hij in 1951 de verantwoording voor het ontwerp van het Sprookjesbos op zich nam. Voor boven de rieten afvalmanden in het park ontwierp hij een ornament in de vorm van een Brabants melkmeisje (“Hebt u doos, papier of krant, gooit u ze in deze mand.” — sinds 2007 weer te zien in de Nostalgische Speeltuin), en wat later het bekende ornament van Klein Duimpje in de zevenmijlslaarzen met de tekst “Papier Hier”.

Hoewel mooi en passend in het park, werkten deze afvalmanden niet perfect. Nogal eens wiep ook de burger van de jaren vijftig afval naast de mand, of raakte deze te snel vol. Het idee van een prullenmand die de kinderen toesprak en vroeg om afval, was een geniale inval van Reijnders. Als uitvoering van dit idee ontwierpen Pieck en hoofd technische dienst Knuivers een hongerig wild zwijn dat het papier snuivend en knorrend op zou schrokken. Peter Reijnders was echter bang dat het varken te veel kinderen zou afschrikken, en stelde daarom voor om het beest te veranderen in de vrolijke dikkerd “Holle Bolle Gijs”.


o Jong en oud raakt al snel in de ban van Gijs. Foto uit: Kroniek van een Sprookje

Door onzorgvuldige formuleringen in verschillende bronnen, niet in het minst ook in sleutelbronnen als Het Sprookje van de Efteling en Kroniek van een Sprookje, is in de loop der jaren de indruk ontstaan dat Reijnders samen met Knuivers de techniek van Gijs bedacht heeft. Dit is echter niet het geval: de ontwikkeling van dit vernuftige geheel is volledig door Henk Knuivers verricht, en ook nog eens grotendeels in zijn vrije tijd. Knuivers is hiermee een typisch voorbeeld van de pioniers die in die tijd iets opbouwden wat uiteindelijk zou leiden tot het bijzondere park van nu. In de schaduw van Pieck, Reijnders en burgemeester Van der Heijden werd door minder bekende namen vaak heel belangrijk werk verricht. Erkenning bleef helaas ook wel eens uit: toen Knuivers, na het grote succes van zijn Gijstechniek, het park vroeg om een financiele genoegdoening, werd hem gezegd dat er nooit formeel opdracht was gegeven tot de ontwikkeling van Gijs. Dit voorval zorgde ervoor dat de verhouding tussen Knuivers en de Efteling verslechterde, met uiteindelijk het ontslag van deze “onofficiële vader van Gijs” tot gevolg. Een onbekende, maar daarom niet minder onfrisse episode in het mooie verhaal van Gijs.

Holle Bolle Gijs komt in de literatuur als figuur voor het eerst voor in de in 1871 door Van Vloten gepubliceerde bloemlezing van kindergedichtjes “Nederlandsche Baker- en Kinderrijmen”. Het rijm zelf is echter waarschijnlijk van (veel) oudere oorsprong. De naam Gijs zien we al in de 17e eeuw veelvuldig in spreekwoorden en zegswijzen, vaak om de dronkenschap en domheid of maligheid te bekritiseren. De oudste versie van het Holle-Bolle-Gijsrijmpje in de WWCW-bibliotheek is te vinden in het in 1910 door Meulenhof, Amsterdam gepubliceerde “Rijmpjes en Versjes uit de Oude Doos”, een bloemlezing van S. Abramsz., die ook nu, met wat zoeken, nog wel te vinden is in de boekhandel. De versie in deze uitgave wijkt iets af van de (verkorte) rijmen zoals we die vinden bij Geeuwende Gijs op het Carrouselplein, en Wagen Gijs bij Langnek:
 

Heb je wel gehoord van de holle bolle wagen,
Waar die schrokkerige Gijs op zat?
Die kon schrokken
grote brokken:
een koe en een kalf,
een heel paard half,
een os en een stier,
zeven tonnen bier,
een schip vol rapen,
een kerk vol schapen —
en nog kon Gijs van de honger niet slapen!

- bloemlezing: S. Abramsz., Meulenhof Amsterdam, 1910

In de suggestie-tekst die Pieck schreef voor een niet uitgevoerde Holle Bolle Gijs bij het terras van het Dorstige Hert, en die vrijwel exact is overgenomen voor Wagen Gijs, zijn het schip vol rapen en de kerk vol schapen overigens samengevoegd tot “een schuit vol schapen”. Wellicht omdat het katholieke parkbestuur zich niet helemaal kon vinden in de suggestie dat de “schapen in de kerk” van een eetbare variant waren.

We kunnen wel stellen dat het kinderrijm tegenwoordig, na vijftig jaren, in het Nederlandse taalgebied zodanig in verband is gebracht met de Efteling-figuur, dat het als zelfstandig geheel zijn voortbestaan vrijwel helemaal hieraan te danken heeft. De genoemde bloemlezingen zijn al lang in de obscuriteit beland; de slokop in het Kaatsheuvelse sprookjespark is daarentegen levendiger en hongeriger dan ooit.


o Tot in de jaren tachtig is Gijs een veelbesproken Efteling-succes,
   dat in menig parkpublicatie opduikt.


Op 9 september 1958 wordt de allereerste test-Holle Bolle Gijs in het park geplaatst. In ‘Kroniek van een Sprookje’ lezen we over het succes hiervan:

“Het effect van Holle Bolle Gijs is enorm, terwijl de investering te verwaarlozen is. In een werkbespreking wordt de begroting van fl. 700,- (€ 318,-) voor het bouwwerk goedgekeurd. ‘Het bouwen van Holle Bolle Gijs kan dus in het werkschema worden opgenomen. Wanneer het weer meewerkt kan onze metselaar: W. Lamers, wanneer hij terug is, hieraan direct beginnen.’”

Zo gezegd, zo gedaan: bij de start van het seizoen 1959 is de eerste échte Holle Bolle Gijs, compleet met het door de heer Lamers gemetseld huisje, al helemaal klaar. Speeltuin Gijs heeft zijn plaats veroverd, om deze nooit meer af te staan. Er is door het park bij verschillende gelegenheden verwarring geschapen rond de chronologie van de komst van Gijs, want nog in 2002 beweerde een krullerig jubileumbord, bij Geeuwende Gijs op het Carrouselplein, dat de veelvraat al in 1952 in de Efteling zijn intrede deed.

Men zou verwachten dat op basis van het instant-succes al snel meer Gijzen het park zouden komen bevolken, maar dat is niet het geval. Pas bijna een decennium na de eerste papiervreter krijgt het horecapunt tegenover Langnek, Kogeloog, zijn eigen Gijs in de vorm van Wagen Gijs. Daarna gaat het echter hard: binnen een paar jaar duiken overal in wat we tegenwoordig Marerijk noemen, Gijzen op. Wederom naar een idee van Peter Reijnders onstaat zo een hele familie van op-een-of-andere-manier gerelateerde slokops; steeds in de buurt van een (nieuw) horecapunt, waar natuurlijk heel wat papier te verhapstukken valt. De Efteling groeit, maar Reijnders’ psychologische truc rond afvalinzameling blijkt feilloos. Het park blijft schoon en netjes, geholpen door honderden kinderhandjes die Gijs maar blijven voeren. Anton Pieck ontwerpt als familieleden onder andere een moeder met twee schreiende zuigelingen, een in gala-uniform gestoken boekanier, een ietwat lugubere overleden opa, een matroos en een aandoenlijke baby. Vanaf begin jaren tachtig neemt Ton van de Ven het Gijzen-ontwerppotlood over van Anton Pieck, en daarmee weten de Gijzen hun verzorgingsgebied nog verder te vergroten. Van de Ven ontwerpt voor twee van zijn vier grote attracties in het huidige Anderrijk een vaak perfect bij de omgeving passende Gijs, waarmee in de jaren tachtig de excentrieke Inca Gijs en Tiroler Gijs zich bij de oorspronkelijke familieleden van Pieck voegen.

Wanneer in de eenentwintigste eeuw ook het Reizenrijk een Holle Bolle Gijs-variant krijgt (Nijltje in ’t Teiltje, ook wel Hippo Gijs), tekent hiervoor Pardoes-ontwerper Henny Knoet. Mede geholpen door wat verplaatsingen in het verleden houden de door de verschillende ontwerpers bedachtte Gijzen zich behoorlijk aan de rijkgrenzen: Marerijk is grotendeels voor Pieck (alleen de veel recentere Station Gijs is in dit rijk een creatie van Ton), de Anderrijk-Gijzen zijn, op Matroos Gijs na, van Van de Ven, en het Reizenrijk dus voor Knoet. Het Ruigrijk is altijd Gijsloos gebleven, terwijl met name de nautische omgeving van de Halve Maen een ideale locatie voor een ontwerp van Ton van de Ven geweest moet zijn. Misschien is het belangrijkste publiek van dit parkdeel gewoon wat minder naar de smaak van de familie veelvraat.



Tussen de namen van hen die de stemmen van de verschillende Holle Bolle Gijzen en bijfiguren als kabouters inspraken, komen we zowat alle grote namen uit de Efteling-geschiedenis tegen. Theo Hochwald, Peter Reijnders, (A)lex Lemmens, Henk Smulders, Henny Knoet en Ton van de Ven zelf smeekten, smakten, spraken en snurkten samen een reeks van overbekende geluidssporen in.

Jubileumpostzegel Holle Bolle Gijs uit 2002 -|- © TPG PostEr zijn overigens niet alleen Holle Bolle Gijzen bijgekomen sinds Reijnders, Knuivers en Pieck het concept bedachten. Veel Gijzen ondergingen ook de nodige veranderingen. Sommige leden van de familie ondergingen een complete metamorfose, kregen een andere locatie of werden van papierslikker tot fonteindecoratie. De oude techniek van Knuivers en Reijnders werd aangepast aan de moderne tijd, net als de capaciteit van hun opslagcontainers. Juist door dit soort aanpassingen doet het oerconcept tot op de dag van vandaag naar volle tevredenheid dienst. In 2002 werd Holle Bolle Gijs terecht geëerd met een door TPG-post uitgegeven Efteling-jubileumpostzegel.