Een Laafs Kerstverhaal - 1

 

Wat ben je daar aan het doen?”, vroeg Lavi vanachter zijn bureau. De leraar van de Laven, een luimig volkje dat woonde in de buurt van een plaats die ze zelf Laafsheuvel noemden, keek zijn leerling Len streng aan vanachter zijn brilletje. De streng uitziende man stond op, schoof de stoel van zijn bureau naar achteren en daalde af van zijn verhoging, waarop zijn lessenaar stond. Hij liep naar de leerling toe die wanhopig een vel papier wegstopte in zijn tas.
“Laat dat eens zien”, zei Lavi tegen de kleine Laaf. Met zichtbare tegenzin haalde Len een blaadje tevoorschijn met daarop een fraaie tekening van een kerstboom, die was versierd met allerlei lekkers en die versierd was met kleine lavenpoppetjes. “Wat is dat?”, vroeg Lavi aan Len. “Dat… dat is voor Oermoeder Lot”, zei het kleine laafje. “Omdat het morgen kerst is”.
“Larie”, zei Lavi, “Dit is een school en jullie komen hier om dingen te leren. Niet om tekeningen te maken en helemaal niet om aan zulke larie als kerstmis te denken. Wat denken jullie wel niet?”. Lavi nam de tekening af, vouwde die op en stopte hem in zijn lange, zwarte jas. “En nu weer aan het werk. Ik geloof dat ik gezegd had dat je sommen moest gaan doen. Dan doe dat dan ook maar eens”. Abrupt draaide de leraar zich om en begaf zich weer naar zijn lessenaar. Maar toen hij halverwege was werd er op de deur geklopt. Het was Led, het hulpje van Lavi dat bij hem thuis zijn administratie verzorgde en wat kleine boodschappen voor hem deed. Led had altijd veel werk te doen en had een volle dagtaak aan het werk dat Lavi hem gaf.
Lavi liep naar de deur en opende die op een kier.
“Ja? Wat is er?”, vroeg hij.Meester Lavi -|- Foto: Friso Geerlings (c) Het WWCW 2001
“Nou, mag ik eerst binnenkomen?”, vroeg de hulp van Lavi op bedeesde toon. “Het is nogal koud buiten. Ze zeggen dat er een sneeuwstorm aankomt” Lavi keek even naar buiten. Er lag al een flink pak sneeuw en uit de hemel kwamen nog steeds onophoudelijk kleine sneeuwvlokjes dwarrelen.
“Nou, vooruit dan, zolang je maar stil bent. Er wordt hier gewerkt”. Hij opende de deur wat verder zodat Led naar binnen kon.
“Wat ik eigenlijk wilde vragen…”, Led had blijkbaar veel moeite met wat hij Lavi wilde gaan vragen, “Zou ik vandaag wat eerder naar huis mogen? Bijvoorbeeld om vijf uur in plaats van zes uur? Het is vanavond Lachmis en ik moet nog wat werk doen, mijn kleren uitwassen en mijn schoenen poetsen. En ik moet ook nog eten. Anders moet ik me zo haasten.” De lachmis was een jaarlijks terugkerend evenement in het Lonkhuys waar alle Laven heengingen. Alle Laven, op Lavi na. Hij vond het hele kerstgebeuren maar “Larie”. Op die avond werd er gegeten, gedronken en werden er grappige verhalen verteld. Lavi huiverde bij de gedachte alleen al. Laven zijn een luimig volkje, ietsje te luimig volgens Lavi.
“Was dat alles?”, vroeg Lavi, want zijn scherpe ogen hadden al gezien dat dit niet het enige was wat Led hem wilde vragen.
“Nou, ziet u, eigenlijk wilde ik u ook vragen of ik morgen vrij zou mogen hebben. Het is kerstmis en Oermoeder Lot geeft een banket dat ik niet zou willen missen. Ik zou er graag heengaan.”
“Kun je er niet na je werk heengaan?”, vroeg Lavi.
“Het begint ’s middags al, het zou me veel plezier doen als u me een dag vrij zou geven.”
“Er moet anders nog heel wat werk gedaan worden. Het is het einde van het jaar en ik kom om in het correctiewerk. Ik moet nog boeken doornemen en aantekeningen maken. Ik heb je eigenlijk heel hard nodig”, zei Lavi, terwijl hij Led afkerig bekeek. “Voor zo’n larie als kerstmis hebben we eigenlijk geen tijd, dat weet je goed”.
Led’s gezicht werd helemaal bleek en hij keek Lavi met grote, angstige ogen aan. “Alstublieft”, smeekte hij de oude man.
Lavi zuchtte een keer flink. “Je krijgt morgen vrij. En vanavond mag je een half uur eerder weg. Overmorgen verwacht ik je niet om acht uur, maar om zeven uur op je werk. Nu kun je gaan.” Hij keek Led niet aan terwijl hij dit zei. Lavi opende de deur en Led ging naar buiten. “Dank u, dank u”, riep hij nog, maar Lavi smeet de deur al dicht en liep opnieuw terug naar zijn lessenaar. Alle leerlingen keken hem aan. “Nou, waar kijken jullie naar? Ga verder met jullie werk.”. Met een nijdige blik op zijn gezicht beklom hij zijn verhoging en ging in zijn comfortabele stoel verder met het doornemen van zijn boeken.